Nabeschouwingen over de 'Lustige Weduwe'

De Linie 27 Mar 1964Dutch

item doc

De Weduwe’ van Béjart wil me maar niet met rust laten! Hoe komt het dat Béjarts enscenering van Hoffmans vertellingen, die toch ook gedurfd was (hij sleurde er zelf concrete muziek bij, door het publiek zonder al te hevige reacties aanvaard werd, en zelfs een derde keer op het programma van de Munt kwam? In Berlijn echter, waar het tijdens de laatste Festspiele opgevoerd werd, heeft de zaal, naar ik hoorde, heftig gereageerd.

Van Béjart neemt men aan (verwacht men zelfs) dat hij choqueert. Zijn Sacre de Scarlatti-Dalí-Béjart Vereniging, zijn Á la recherche de Don Juan , waren choquant. Maar het speelde zich allemaal af op het esthetische vlak, waar men als publiek goedkeurend of afkeurend kan optreden, maar waar het ongevaarlijk blijft. Dat Béjart maar wat experimenteert en zo kan geen kwaad, dat ligt nu eenmaal in de aard van kunstenaars. Maar dat is juist wat Béjart niet wil, geloof ik. Ik ben ervan overtuigd dat hij het publiek niet wenst te choqueren maar wil bereiken, aanspreken. Maar voor hij dat kan, moet hij de ingedutte toeschouwers wakker schudden. De middelen waarmee hij dat doet zijn niet altijd vrij te pleiten van een zekere gemakkelijkheid. Toegegeven. In heel zijn werk komt duidelijk tot uiting dat hij geen experimenteel kunstenaar wenst te zijn, geen artistieke clown die de elites wat opvrolijkt. Dat zal men nog eens kunnen constateren in De Vier Heemskinderen, waarmee Béjart tijdens de maand april een rondreis maakt door het hele land.

Wat betekent dan de afwijzing van De Veuve Joyeuse? Eigenlijk dit, geloof ik: dat bij ons de theaterkunstenaar nog altijd niet ingeschakeld is, nog altijd een curiosum blijft. Niet te betrouwen, en gevaarlijk als hij uit zijn hokje stapt: het hokje van de kunst.

De toeschouwers van de Weduwe, hebben uiting gegeven aan hun onbehagen tegenover een operette die bijbedoelingen van politieke en sociale aard had. En daaraan is dat publiek niet gewend. Wij hebben immers geen politiek toneel zoals men dat kent in andere landen: Duitsland met Brecht en Piscator, Frankrijk met Vilar en Planchon, in Engeland met het Centr 42 van Wesker en The Theatre Group van Joan Littlewood.

Een stuk als Oh, what a lovely war, dat steunt op documenten uit de oorlog van ’14-’18, en zowel de Fransen als de Engelsen er duchtig van langs geeft, werd in Londen geen schandaal, maar een groot succes. Wat zou het geweest zijn, had men Acht stomme weke, moeder (KNS en NT), dat nu door iedere toeschouwer goedgekeurd werd, eens in een Belgisch kleedje gestoken?

Begrijp me alsjeblieft niet verkeerd, en ga hieruit niet besluiten dat de Redding van ons Theater (met hoofdletters) ligt in het geëngageerde stuk! Uitgaande van het geval Lehár-Béjart wilde ik maar even laten zien – als dat voor Linielezers nog nodig was – dat het theaterleven bij ons niet ingeschakeld is in het leven-tout-court. Dat is gevaarlijk, dodelijk voor het toneel. En voor de toeschouwer?