Waar de kijker zich blind staart

Programmatekst bij 'Blind' van Alexander Baervoets

Programme note 29 Apr 2003Dutch

item doc

Contextual note
Deze programmatekst werd geschreven in opdracht van Kunst/Werk, na een reeks observaties van het werkproces in de studio in maart 2003. Hij werd voor het eerst gepubliceerd ter gelegenheid van de première in L’Agora de la Danse in Montréal op 29 april 2003.

Vanuit de weigering te aanvaarden dat choreografie een kunstvorm is erop gericht beweging vast te leggen, ontwikkelde choregraaf Alexander Baervoets in zijn opeenvolgende werken alternatieve strategieën voor compositie. Naast een verwijdering van de theatermachine, was de inzet van dat onderzoek ook een terugtrekking van de choreograaf als auteur, teneinde een minimaal kader te creëren waarin de beweging kan gebeuren. Het improvisatieproject Blind, in samenwerking met de Canadese dansers Andrew Harwood en Lin Snelling, markeert een voorlopig eindpunt, graaft in de diepte waar choreografie op enkele impasses stuit.

Het uitgangspunt voor zowel werkproces als voorstelling is even simpel als radicaal: in een afgebakende ruimte met enkele objecten improviseren de drie dansers gedurende een klein uur op een ter plekke gecreëerde soundscape, en dat geblinddoekt. Ze dansten nooit samen met de ogen geopend, Baervoets gaf geen extra aanwijzingen om dynamiek of bewegingskwaliteit bij te sturen: al doende is de verstandhouding tussen de blinde dansers op het speelvlak gegroeid.

De gevolgen van de blinddoek zijn erg ingrijpend voor de dansers: hun notie van ruimte en tijd wordt overhoop gehaald. Afstand en overzicht zijn onbestaande, de ruimte wordt ontdaan van een duidelijke hiërarchie; ze verschijnt echter niet zozeer als democratisch, eerder als uitermate chaotisch. Zelfs een aanhoudende verkenning en mapping van de omgeving door middel van aftasten, doorwaden, heen en weer lopen, brengt ternauwernood structuur aan: zonder zicht kunnen de dansers geen geheugen van de ruimte opbouwen, bovendien wijzigt die laatste voortdurend omdat de objecten verplaatsbaar zijn. Toeval en entropie regeren op de dansvloer.

De dansers ontwikkelen weliswaar strategieën om met deze situatie om te gaan, zij het vanuit een besef dat compositie onmogelijk is. Sterker, Blind begeeft zich voorbij elk intentioneel denken, precies omdat dat nergens toe leidt. Ondanks het inzetten van improvisatiestrategieën zoals herhaling, hebben de dansers geen controle over het resultaat van hun ingrepen, er voltrekt zich gedurig een kloof tussen hun zorgvuldig opgebouwde interne wereld en de omgeving. Slechts in een toevallige ontmoeting of botsing met een andere danser of een object vallen beide samen en doet de fysische realiteit zich gelden – vergelijk het met een dagdromer die tegen een glazen deur aanloopt. Waakzaamheid en aandacht verhogen, het gebruik van de andere zintuigen wordt intensiever. Tegelijk wijzigt ook de fysieke verschijning van de dansers, ze wordt zachter. Het bewegingsmateriaal wordt eenvoudig en alledaags gehouden, het gedraagt zich ‘eerlijk’ tegenover blindheid in choreografie: het gebeuren is doordrongen van een niet-visuele logica.

Blind kan bezwaarlijk nog een voorstelling of resultaat genoemd worden, het is eerder een ‘situatie’ waarin de focus zoek is. Hoewel ze met elkaar kunnen spreken, is er nauwelijks communicatie tussen de dansers: ze hebben immers alledrie een andere beleving van tijd en ruimte. Op haar beurt is die afgesneden van de tijd en ruimte van de toeschouwer, ondanks een gezamenlijke aanwezigheid in het theater. Het valt plots op hoe sterk visuele coderingen de gedeelde ruimte van performer en toeschouwer bepalen in het theater. In Blind kijkt het publiek toe vanop vier zijden, achtergebleven met de vraag hoe het al ziende dit vreemde gebeuren kan conceptualiseren.

Hoewel iedere toeschouwer zijn eigen verhaal kan opmaken, kampt ook die kijker met een zekere blindheid: zijn kijken, dat gevormd is door eeuwen visuele cultuur, wordt op losse schroeven gezet, omdat er niet langer een gestructureerd beeld als pendant voor dat kijken fungeert. Niettemin vraagt de ingekeerdheid van de dansers om een toeschouwer, of preciezer, om een ‘getuige’: deze vormt de uiteindelijke grond voor wat er zich afspeelt in hun rijk der blinden. Reeds door zijn aanwezigheid maakt de getuige hun doen en laten zinvol. Deze minimale verhouding die Blind uitmaakt fundeert omgekeerd wellicht ook de plaats van de kijker, maar is er uiteindelijk wel iets te zien? Of is met de choreografie ook het kijken zelf vluchtig geworden?