Bittere ontmoeting van mens en geschiedenis: Peter van Kraay regisseert Heiner Muller behoedzaam

De Standaard 6 Feb 1998Dutch

item doc

Voor de aanvang van Woloholamsker Chaussee I-V zie je tv-beelden van de oude DDR: de verbijsterende zichten op het volledig vernielde Berlijn, maar ook de propaganda voor de nieuwe heilstaat Duitsland. Die zijn, met de kennis van de werkelijke DDR in het achterhoofd, nog griezeliger. Tussendoor beelden van een Amerikaans McCarthy-tribu- naal, met Eisler op de beklaagdenbank. Deze beelden maken je ontvankelijk voor Heiner Müllers bittere geschiedenissen van individuen, geschreven tussen 1985 en 1987.

Müllers vijfdelige tekst, vertaald door Patricia De Martelaere en voor het eerst integraal in het Nederlands uitgevoerd, is niet eenvoudig te interpreteren: technieken als het ontbreken van leestekens of het schijnbaar willekeurig gebruik van hoofdletters laten verschillende lezingen toe van een zeer gebalde en gelaagde tekst. Het hangt er maar van af vanuit welke invalshoek je leest, en waar je voor jezelf klemtonen en leestekens plaatst.

Die eigenaardigheid is echter wezenlijk verbonden met wat opgeroepen wordt: we duiken in de herinneringen van mensen die opgezadeld zitten met een onverteerde, steeds maar herkauwde rest uit hun verleden. Ze schikken en herschikken hun gedachten rond steeds hetzelfde falen. Een falen dat intiem verbonden is met de politieke geschiedenis van de DDR en de aanloop daartoe in de Tweede Wereldoorlog.

Regisseur Peter van Kraaij hanteert deze tekst daarom erg behoedzaam: zijn benadering is te omschrijven als het voorzichtig plaatsen van kaders en leestekens, net zoals de inleidende film een kader schetst om te begrijpen. De betrekkelijkheid van deze interpretatie blijft echter altijd voelbaar.

Het decor is een schitterend werkstuk van Ann Weckx en Bart Van Oyerberghe: een meticuleus-realistisch nagebouwde collegebankentribune, recht tegenover de publiekstribune geplaatst. Alle acteurs luisteren steeds aandachtig mee wanneer in elk deel een andere acteur het woord neemt om zijn verhaal te vertellen, in dat meeluisteren van vier anderen worden impliciet vier interpretaties gerepresenteerd. Vooral omdat je merkt dat de vertellers er steeds naar op zoek zijn hun verhaal zoveel mogelijk te laten kloppen, om alle inconsistenties, toevalligheden en morele twijfels weg te moffelen tegenover een (denkbeeldige) buitenwereld.

Soms gaan die andere acteurs ook meespelen. Dat leidt tot momenten waarop het herinnerend vertellen omslaat in herbeleven. De spaarzame en sobere theatrale beelden die zo ontstaan, zijn vaak zeer treffend. De voorstelling is opgebouwd van een bijna louter vertellend begin naar een zeer emotioneel en uitgesproken theatraal einde, dat op onontkoombare wijze zowel het morele failliet van de DDR demonstreert als de enorme menselijke schade die er het gevolg van was. Ondanks alle dubbelzinnigheden en de keuzes die je als kijker kan maken, is die bitterheid onontkoombaar. Het gaat er niet om dat iets of iemand verkeerd was, het gaat erom dat alles verkeerd was, dat geen menswaardige omgang nog denkbaar bleek.

In het eerste deel brengt Josse De Pauw een monoloog van een sovjetcommandant die door wroeging wordt verteerd. Om zijn compagnie samen te houden, liet hij een deserteur fusilleren. In het tweede deel legt Josse Verbist, als in een tribunaal, uit waarom hij een hogere in rang tijdens de oorlog degradeerde, terwijl rond hem de andere acteurs op pregnante manier tonen in welke wanhoop dat gebeurde.

Het derde deel confronteert een leraar (Robbert So) met zijn vroegere leerling, tijdens de opstand van 1953. Het vierde deel is in het werk van Muller een stijlbreuk: een potsierlijke voorstelling van de gedachtekronkels van de bureaucratie, voorgesteld door Carla Mulder die vergroeit met haar bureau. Het is het enige deel waar de regie naar mijn aanvoelen niet echt lukt: noch als beeld, noch in het acteren krijgt de tekst het reliëf dat nodig is als contrast met de andere delen.

Het laatste deel, waarin een aangenomen dochter, een buitengewone Robijn Wendelaar, een pijnlijke discussie aangaat met haar vader (weer Josse De Pauw) tot duidelijk wordt dat beide partijen elkaar niets meer te zeggen hebben, zelfs elkaar verwerpen, vormt dan weer een finale die tot in de kleinste details trefzeker is uitgewerkt. Deze tragiek van een generatieconflict heeft een geldigheid die het DDR-gegeven ver overstijgt.