Dansers brengen nieuwe kijk op Wozzeck: Bert Van Gorp op zoek naar meer abstrakte danstaal

De Standaard 9 Dec 1995Dutch

item doc

LEUVEN -- In Combinaison bewandelt koreograaf Bert Van Gorp totaal nieuwe wegen. Inspiratie voor de voorstelling haalt hij niet meer uit de populaire beeldkultuur van de voorbije decennia, maar bij Büchners Wozzeck. Niet Wozzeck zelf, maar zijn levensgezellin, de mooie Marie met "de duivelse blik" is hier de centrale figuur. Niet alleen de stof voor dit werk, maar ook de verwerking ervan is nieuw.

Van Gorps dans is nog steeds uitgesproken teatraal, maar in plaats van de komische noot en de uitgelaten explosies van energie zijn er nu zorgvuldig uitgekozen beelden in een afgewogen kompositie. Een echt meesterwerk is dit niet, maar toch brengt Van Gorp het er, ondanks de drastische koerswijziging, niet slecht vanaf.

De dans wordt gevat tussen twee stukjes tekstteater, die de toon zetten voor een vrije interpretatie van de vrouw die Marie is in Wozzeck. In het eerste vertelt de Noorse Liv Hanna Haugen als Marie, met Randi De Vlieghe als een kind op schoot, een intriest verhaaltje over een kind dat nergens nog vervulling vindt na de dood van zijn ouders.

Bij Büchner wordt het door grootmoeder verteld, hier krijgt het een zeer biezondere lezing. Niet alleen omdat Marie het vertelt, maar ook door de wijze waarop ze dat doet. Ze spreekt heftig, met haast stampvoetende woede; ongeduldig laat ze het onbegrijpende, ongeïnteresseerde "kind" op haar schoot mee gebaren door zijn armen en hoofd heen en weer te snokken.

Daardoor spreekt het verhaal niet meer over een zielig kind, maar over haar diepe onvrede, ongeduld, wispelturigheid misschien. Het leven, het kind, het is allemaal niet genoeg of niet precies wat ze wil.

In de epiloog vertelt Haugen met veel zwier en verleidelijkheid, en toch vol (zelf-)ironie een verhaaltje van Pascale Platel. En ook hier weer een vrouw die zich door weinig van haar stuk laat brengen, en zonder blikken of blozen over haar lusten vertelt. Maar ook een vrouw die als kind niet echt kreeg wat ze wou, en zelf niet weet wat ze als moeder met haar kinderen aan moet. In beide stukjes zet Haugen, ondanks haar vreemde tongval, een gedenkwaardig en complex personage neer in een merkwaardige regie.

Somber

De dans die tussen dit begin- en eindbeeld komt, is allerminst een illustratie van deze teksten of van Wozzeck. Van Gorp probeert in taferelen een danstaal te ontwikkelen die herkenbaar verwijst naar de types die bij Büchner verschijnen: de arme gek Wozzeck, zijn gezellin en moeder van zijn kinderen Marie, en de militair die haar het hof maakt en oorbellen schenkt.

De koreografie baadt in een erg sombere, verstilde sfeer. In de scenografie van Lawrence Malstaf hangen rondom de scène grote lappen bitumen op een koord; het zijn afschermkappen voor TL-licht en coulissen tegelijk. Een kleerkast en wat stoelen kunnen de leegte binnen deze arena nauwelijks opvullen.

De klankband van Rik Van Den Broeck en Gerrit Valkenaers doet dat evenmin: flarden muziek van verschillende komponisten en kinderstemmen lopen door elkaar, maar geregeld vallen er zeer grote stiltes waarin alleen de dansers nog te horen zijn. En ook dan blijf je vaak geboeid kijken naar wat de dansers doen. Tussen de groepsbeelden zitten veel solomomenten, waarin het "karakter" van een van de drie personages sterker uitgewerkt wordt.

Bij Liv Hanna Haugen zit het meest variatie in die solo-momenten. Dan zie je ook het meest verwijzingen naar de toneeltekst. Je ziet hoe ze droomt van dansen met de tamboermajoor (Randi De Vlieghe), je ziet hoe ze twijfelt tussen Wozzeck (Bert Van Gorp) en de militair. Randi De Vlieghe zet een veel eenduidiger typetje neer. Op een bepaald ogenblik is het niet moeilijk om in zijn snel gehuppel en zijn gejongleer met een baseball-knuppel een wat potsierlijke hanigheid te herkennen. Marie laat het zich welgevallen, zonder erg geïmponeerd te zijn.

Tol

Merkwaardig genoeg is het beeld van Wozzeck, door Van Gorp zelf gespeeld, teatraal het minst overtuigend, ondanks goed gekozen koreografische tema's. Het langzaam gek worden van Wozzeck wordt veruitwendigd in steeds sterkere tolbewegingen. Eerst laat hij een stoeltje op een poot ronddraaien, later draait hij rond zijn as tot hij dronken neerzakt en nog later holt hij schokkend en hobbelend achterwaarts in een grote kring rond Marie.

Op andere momenten vertoont Van Gorp een dwangmatige beweging. Hij loopt op zijn hielen of meet alles af met opengesperde duim en pink. Maar het blijft vooral dans, Van Gorp investeert schijnbaar meer energie in de zuivere beweging dan in het belichamen van zijn personage, vooral als je vergelijkt met Haugen. Zijn interventies lijken daarom soms wat overbodig. Alleen in de moord op Marie vanwege van haar vermeende ontrouw krijgt hij plots een zeer sterke présence.

Een volledig deel van de voorstelling is gewijd aan een vrije improvizatie, waarin de dans helemaal loskomt van het verhaal, maar de verschillende stijlen van de dansers toch zeer herkenbaar blijven. Die momenten doen veronderstellen dat Van Gorp op zoek is naar wegen om op een meer abstrakte manier dan vroeger te koreograferen, zonder het verhalende en emotioneel herkenbare direkt op te geven. Hoewel die balans niet altijd in evenwicht is, lukt dat toch vrij aardig.

Nog voorstellingen in Gent, Berchem. Lommel en Maasmechelen.