Geen twee voorstellingen van "Nievelt" ooit dezelfde

De Standaard 4 May 1995Dutch

item doc

LEUVEN -- Met zijn nieuwe koreografie Nievelt gaat Alexander Baervoets verder op de weg die hij insloeg met Blauw. Hij wil, in zijn eigen woorden, dans onderzoeken als een zelfstandig en volwaardig medium. Decor, tekst en eenduidige attributen laat hij weg. De dansers zijn geen personage, maar gewoon zichzelf. Baervoets maakt ook hier in de opbouw van het stuk gebruik van een biezonder principe: de dansers kunnen zelf naar eigen inzicht op verschillende momenten kiezen uit bepaalde bewegingsmodules, binnen een globale ruimte- en tijdsstruktuur, zodat geen twee voorstellingen ooit dezelfde zijn.

Deze keer neemt Baervoets zelf deel aan de dans. Naast Rosa Hermans, Enid Gill en Natalie Mc Donnel is er ook nog een vierde danseres, Elpiniki Constantinidis aangetrokken. Dat grotere aantal dansers drijft de complexiteit van de voorstelling aanzienlijk op. De grotere heterogeniteit van het bewegingsmateriaal versterkt dat nog. Die heterogeniteit wordt ook ingezet om bepaalde dimensies van het gebeuren duidelijk te maken.

In een eerste fase van Nievelt blijft Baervoets afwezig: terwijl de danseressen over een diagonaam van de scène voor- en achteruit bewegen, trappelt hij met zwaaiende armen tegen de uiterste achterwand van de scène ter plaatse. Pas na enige tijd merk je dat hij langzaam vooruit gaat, en zo het tijdsverloop van de dans van de vier vrouwen belichaamt. Op het ogenblik dat hij de hele lengte van de achterwand doorlopen heeft is de diagonaal waarover bewogen wordt, bijna onmerkbaar, over 180 graden gedraaid.

Op dat moment introduceert hij een nieuw element in de voorstelling. Op één been balancerend met licht geheven armen en het vrije been achteruit staat hij stil. Dat vormt een sterk kontrast met de doorgaande beweging van de anderen. Net daarvoor hebben ze trouwens de bewegingsimpuls als het ware aan elkaar doorgegeven, met wijd molenwiekende armen als vliegwielen. Het evenwicht in stilstand en het evenwicht in beweging gaan hier met elkaar dialogeren.

Dat wordt nog pregnanter als de ene danser na de andere op de rug gaat liggen, met armen en benen recht omhoog. Door hun licht gewring en getrek, lijken ze wel opgehangen aan een (onzichtbare) stok. Ook op andere momenten buit Baervoets het verschil tussen stilstand en beweging duidelijk uit. Stokstijf staat hij stil, en laat de hand van zijn ene uitgestoken arm langzaam, en steeds sterker, trillen. Als hij die arm dan nog heen en weer beweegt voor zijn bewegingloze lichaam, lijkt de hand wel los te staan van het lijf waar ze aan vasthangt. Dat wordt nog duidelijker als Baervoets zijn stijve pose plots verslapt en met zijn romp, en ten slotte zijn benen mee begint te bewegen. Door de vloeiende lijn die op dat moment door het hele lichaam naar de hand gaat, wordt de hand plots weer heel duidelijk deel van zijn lichaam.

Poses

Naast de vele, wisselende en verrassende patronen die ontstaan, ontleent de dans een groot deel van zijn charme aan de verschillen tussen de dansers. Die komen echter niet altijd goed tot hun recht. De basis van de bewegingen wordt vooral gevormd door vrij klassiek aandoende poses, waarbij de bewegingen langs de ledematen vanuit de romp weg bewegen.

Dat is echter lang niet altijd het geval, en het is vooral op die momenten dat de eigen expressiviteit van de dansers ten volle tot haar recht komt. Twee vrij lange solo-bewegingen van Rosa Hermans en Enid Gill in de eerste fase van de voorstelling bij voorbeeld, telkens opgebouwd als tolbewegingen over het midden van de scène, maken die verschillen zeer duidelijk. Gill gaat veel lager tegen de grond, en haar lichaam kronkelt helemaal mee bij het tollen. Hermans blijft hoger hangen, en houdt haar rug steeds helemaal recht.

Op andere momenten blijven de bewegingen echter erg abstrakt, alsof de dansers zich moeilijk ten volle in het spel kunnen werpen. Het is een nauwelijks . merkbare subtiliteit, maar ze is er wel oorzaak van dat je aandacht op het ene moment wegglijdt, en op het andere volledig opgeëist wordt. Het lijkt er dus op dat deze voorstelling nog wat aan kracht moet winnen. Als oefening in pure dans, in de lijn van Cunningham, mag dit werkstuk er echter best zijn.

Nog te zien tot en met vrijdag in Leuven, Naamsestraat 96. Op het einde van het jaar volgt een tweede toernee langs kunstencentra.