Fabre toont sadistisch universum: Koreografie verwijst naar vroeger werk

De Standaard 1 Oct 1993Dutch

item doc

BRUSSEL -- Da un' altra faccia del tempo -- aan de andere zijde van de tijd -- heet de nieuwe koreografie van Jan Fabre, en die titel van op een wel heel pertinente manier de ervaring samen die je ondergaat tijdens de twee uur durende voorstelling. Alle gewone tijdsgrenzen en ordeningen van het leven van het leven en het teater worden opgeschort. Daarmee vervalt ook elke psychologische typering van de personages, en finaal zal zelfs elke "identiteit" vervallen, ook in zijn meest elementaire onderscheid mannelijk-vrouwelijk. Je wordt ondergedompeld in een onderaards, voorwereldlijk spiegelpaleis.

De voorstelling opent op muziek van Eugeniusz Knapik. Het scènebeeld is hetzelfde als dat van het middendeel van The Sound of One Hand Clapping, dat Fabre maakte voor Ballet Frankfurt. Je ziet een lege zwarte doos met onduidelijk contouren, wanden gemaakt van glinsterende zwarte slierten waartussen de dansers geruisloos kunnen verschijnen en verdwijnen.

Het beeld roept ook hier weer de bevreemdende wereld van een terrarium op waar je beesten ziet verschijnen en verdwijnen in aardgangetjes. Op een lijn staan de dansers, vooral vrouwen en een man, met lange wijde rokken die ze als een baal opgerolde stof voor hun buik dragen. Ondanks die plompe dracht, waardoor ze wel gevangenen met een pakje kleren lijken, zijn ze plechtig en voornaam. Synkroon maken ze afgemeten balletpasjes ter plaatse.

Dadelijk valt op wat een excellente groep Fabre deze keer rond zich verzameld heeft: de symmetrie op de verglijdende tonen en ritmes van de muziek is indrukwekkend. En zo hoort het ook: als de man -- een schitterende Emio Greco -- zich uit de lijn terugtrekt en als een schictig paard zijn voet over de grond laat slapen en naar achter uitslaat, blijkt de ware aard van het gebeuren. Dit is een vertoning als van de Weense paarden in de Spaanse rijschool, gedwongen in een "onmenselijke" discipline ter vermaak van de koning.

Dit fragment geeft de eerste van de vele opposities die telkens als spiegelbeelden in het stuk voorkomen: plechtigheid en waardigheid, tegenover vernedering en kans op falen. De hele lijn komt plots ook in oppositie met een figuur die erachter opduikt: een man, Antony Rizzi van Ballett Frankfurt in een buitengewone vertolking, in hetzelfde gewaad, die de plechtigheid verstoort.

Die Antony Rizzi blijkt de duivel te zijn die het hele stuk door alles op zijn kop zet. Vanaf zijn verschijnen raakt de hele voorstelling volledig ontregeld.

Een sleutelscène hier is een soort "dorpsscène". Alle akteurs en dansers plaatsen in een netjes afgebakende rechthoekige "U" hoge stapels borden rondom de scène en gaan erop zitten. Ieder neemt een bord in de hand en houdt het voor zijn hoofd, zodat een erg statisch, bijna ikonisch beeld van een gesloten gemeenschap, met scherp afgebakende verhoudingen, ontstaat. Marc Van Overmeir en Els Deceukelier verbeelden hier het gezag.

In het midden zit, potsierlijk in zijn onderbroek -- die extreme kwetsbaarheid en ridikulizering zal ook zijn kracht blijken -- Marc Van Runxt, als een ongehoorzaam kind te spelen met zijn bord. Hij wordt tweemaal op de vingers getikt, maar uiteindelijk breekt hij het bord en wordt genadeloos afgeranseld door de hele gemeenschap. Wie de wet met de voeten treedt, zal boeten.

Hier sluipt al een wreedaardigheid in het ritueel die de duistere, wilde kant van deze zo strak geordende wereld belicht. Het is de duivel die dit, met honend gelach, registreert. Als Van Runxt de scherven moet ruimen, trapt een vrouw de scherven telkens weer in het rond, en zo wordt zijn kleine vergrijp aanleiding voor steeds weer een nieuwe vernedering.

Niet meer de heldere ordening van de gemeenschap met zijn wetten laat zich hier gelden, maar een pure machtsstrijd, waarbij alles en iedereen gelijk is, slachtoffer en beul kan zijn. De nacht valt, de hel breekt los. Mannen worden vrouwen, mannen bekruipen mannen, vrouwen kastijden vrouwen. En de duivel is de grijnzende ceremoniemeester van deze radikale omslag. Zijn opponent is Emio Greco, nog steeds als het trotse paard uit de openingsscène, dat nu ligt te sterven.

Pek en veren

Fabre orkestreert dit sadistisch universum meesterlijk en indringend. Hij is -- op zijn manier -- ook aanwezig op de scène, in twee beeldengroepen die rechtstreeks verwijzen naar vroeger werk. Stuntelend op hoge stapels borden loopt Marc Van Runxt rond. Hij is de jongen die in een hoekje van de scène, aan de rand van het tumult, de sterren uit de hemel plukt. De kunstenaar, volgens Fabre.

Marc Van Overmeir en Els Deceukelier, ingestreken met pek en veren (het teken van uitstoting dat ze vrijwillig aannemen), worden de uil die de metgezel is van de jongen in zijn tocht. Hij staat, met de vernederende borden als opstap, uiteindelijk boven zowel de beklemming van het dorp als de chaos van de nacht.

Het einde is -- zoals dat hoort in een mytologisch verhaal -- tegelijk voorspelbaar en verbluffend. Alle figuren verdwijnen van de scène. Plots baadt ze in een stralend wit licht. Vanuit de hemel dreunen tonnen borden in scherven naar beneden op de scène en maken ze oogverblindend wit. Drie vrouwen in een perfekt symmetrische opstelling maken enkele grote, bezwerende gebaren in deze leegte van de zuivere schoonheid die na de dag en de nacht komt.

Schoonheid als een syntese, maar één die niets, maar dan ook niets te maken heeft met het Hegeliaans historisch begrip daarvan. Fabres wereld zoals hij ze hier tot leven wekt, is daar de absolute tegenvoeter van.

Nog tot 2 oktober in het Lunateater in Brussel (02-218.59.59), daarna in Leuven en Antwerpen.