Ballet zonder blad voor de mond: "Limb's Theorem" door Ballett Frankfurt

De Standaard 24 Apr 1993Dutch

item doc

ANTWERPEN -- Limb's Theorem door Ballett Frankfurt, gekoreografeerd door William Forsythe, is een wonderlijke belevenis. Als je achteraf probeert je gedachten te ordenen, merk je dat de voorstelling zich niet alleen onttrekt aan de gangbare idee die men zich kan maken van een balletvoorstelling, maar dat ze ook de verzwegen kompliciteit tussen kritiek en teater opheft. Die berust erop dat beide onbewust dezelfde modellen, normen en voorstellingen hanteren om respektievelijk een oordeel te vormen en een voorstelling te maken. Dat eenvoudige model zelf (is het juist, klopt het?) wordt hier uitgedaagd, maar brengt de toeschouwer juist daarom in een euforische; staat.

Euforie is een staat die zich vaak manifesteert door een vrije omgang met het lichaam. De hele mimiek en motoriek verandert, het keurslijf van regels wordt tijdelijk opgeschort. Iets van dat alles gebeurt ook in deze voorstelling. Eerst en vooral is er de toewijding, meteen het opstapje waarmee Forsythe je binnenlokt in zijn wereld. Het technisch kunnen van de dansers is verbluffend. Het doorstaat moeiteloos de vergelijking met dat van de beste dansers van grootmeesters als Balanchine of Cunningham, en die namen vallen hier niet toevallig.

Verschuiving

Met Balanchine heeft Forsythe gemeen dat hij de posities en figuren van het klassieke ballet gebruikt, maar de snelheid en de virtuositeit ervan tot ongekende hoogten voert. Die verschuiving is niet zomaar een wijziging van parameters van een machine, want het gaat om mensen die het moeten waarmaken. Het is een verschuiving die zowel voor danser als voor kijker meer betekent dan een technisch supplement.

De verwantschap met Cunningham ligt meer in de onbevangenheid waarmee tegen klassieke posities als een port de bras aangekeken wordt: waarom niet eens een arm alleen koreograferen en dan een been, en dan een romp, om ten slotte te kijken of de samenvoeging van die delen ook iets wordt. En in dezelfde lijn, waarom zou de beweging vanuit het centrum van de scène moeten opgebouwd worden. Moet het overzichtelijk blijven? Is wat in de coulissen gebeurt minder interessant, zijn er wel coulissen nodig?

Met de nodige kwade wil kan je natuurlijk bedenken dat deze vreemde Amerikaan met dat soort truuks het ei van Columbus gevonden heeft: je schudt het ingedommelde ballet-publiek wakker door de afwikkeling, die ze wel kunnen dromen zonder kijken, door elkaar te haspelen, en ziedaar de nieuwe respektabiliteit voor een genre dat op sterven na dood was.

Maar wie goed toekijkt, ziet iets heel anders dan een truuk. Omdat er altijd zoveel tegelijk op de scène gebeurt, en je het dus gewoon niet allemaal tegelijk kan volgen, moet je oog wel heen en weer zwerven tussen de verschillende dansers. Geen van hen staat ooit in een hiërarchisch verband met de rest, niet als ze los verspreid staan in kleine groepjes, zoals in het eerste en tweede deel, en niet als ze in een groot verband optreden, zoals in het derde deel.

Omdat de immense scène van de stadsschouwburg helemaal leeg gemaakt is -- je kijkt recht het achter- en zijtoneel en de toneeltoren in -- en omdat de belichting voortdurend opgebouwd wordt door de dansers zelf, die nu eens deze, dan weer gene hoek van de scène uitlichten of de TL-werkverlichting aansteken, ontstaat zelfs een soort verlorenheid van deze nietige stipjes in de gigantische toneeldoos.

De decorstukken, zoals het gigantische rechthoekige vlak dat op een punt op de grond steunt en gevaarlijk voorover helt in het eerste deel, of de rondzwierende vakwerkligger met een lengte van wel tien meter in het derde deel stellen eenzelfde, tegenover de dansers onverschillige ordening in: zij moeten er wel rekening mee houden, de dingen houden geen rekening met hen.

En toch blijft je oog telkens weer haperen aan een van deze nietige stipjes. Dat wat ze doen, krijgt het statuut van een mentale oefening die om zichzelf bedreven wordt, iets als joga, hoewel het daar formeel en qua intentie wellicht weinig mee te maken heeft. Het mentale spel om een nieuwe grammatika te verzinnen met de overgeërfde posities van de ledematen wordt hier getoond. Sec, zonder uitleg, maar met een koncentratie die je als toeschouwer in de hoogste staat van opwinding brengen.

Dat Forsythe zijn dansers tot dergelijke prestaties brengt, is misschien wel het belangrijkste van dit werk. Maar je kan dat niet los zien van de struktuur van de voorstelling. Één element is al aangehaald: het laten uiteenspatten van de centrale scène-ordening, waardoor de dansers konkreter worden. Dat konkrete vind je ook terug in de omgang met de scènetechniek: het zijn de dansers zelf, of in het eerste deel bij voorbeeld een man op een krukje, die de belichting uitvoeren, de decorstukken bewegen enzovoort.

Maar het struktureren gebeurt ook op een minder duidelijke manier. Het gaat allemaal te snel om na een visie de vinger te kunnen leggen op de verschuivingen die in het koreografisch materiaal zelf optreden. Het tweede deel oogt bij voorbeeld veel chaotischer, zowel in de lijnen die uitgezet worden als in de bewegingen van de dansers zelf, dan het eerste deel, dat meer een expositie van het basismateriaal lijkt. In het derde deel wordt het aantal dansers dan weer verdubbeld of zelfs verdrievoudigd tegenover het tweede deel en ook dat leidt tot een heel nieuwe sensatie, alsof je vanop een grotere afstand naar een krioelende massa kijkt waar in toevalskombinaties plots grote massakomposities ontstaan.

De decorstukken zijn hier ook veel dreigender en groter aanwezig tegenover de dansers. Maar het heeft wellicht weinig zin om dit allemaal te duiden, dat doet Forsythe evenmin. De euforie die ontstaat door de overdosis prikkeling van Limb's Theorem, is zijn geschenk aan de toeschouwer.

Ballett Frankfurt met twee koreografieën van Forsythe en één van Fabre, nog tot 2 mei in Stadsschouwburg, Antwerpen. Reservalies: 03-248.38.00.