Bij de dood (van een broer)

De Standaard 21 Nov 1992Dutch

item doc

BRUSSEL -- Als Tom Jansen het podium opkomt, en achter zijn kleine stalen lezenaar gaat staan, begint hij dadelijk te spreken. Af en toe wat hortend, af en toe een zin hernemend, maar in een gestage woordenstroom, bijna zonder stemverheffing, gaat hij door tot het einde. Daar stokt het ritme plots bij het slotwoord: "Dit is mijn leven, ik geef toe wat leeg en kaal, maar het is, geloof ik, vrij nauwkeurig wat het is en ik vind het daarin ook wel mooi". Waarna nog een slotmetafoor over het einde van een zon als een zwart gat volgt.

De monoloog werd geschreven door Jansen zelf, de regie is van Jan Lauwers. Die regie is beperkt, maar daarin ook doeltreffend: het gaat vooral om een uitgekiende aankleding van de Kaaiteaterstudio.

Onder het kale TL-licht staat een schijnbaar zwevend plateau met een ijle stalen lezenaar. Daaronder en daarboven, tegen het plafond, een gigantisch vlak in dunne vezelplaten. Zorgvuldig en toegewijd opgebouwd. Wat armoedig, maar daarin ook wel mooi, om Jansen zelf te parafrazcren. Vooraan nog een merkwaardige, gekromde en aan een kant gevorkte stok. Achterin een projektieschcnn, waarop de hele voorstelling lang af en toe typische familiefoto's geprojekteerd worden.

Jansens verhaal begint met faits divers, ogenschijnlijk zonder verband, alsof hij ter plekke associeert. Pas achteraf wordt duidelijk dat die spontaneïteit, dat "voor-de-vuist-weg"-karakter een illuzie is die ontstaat uit het samengaan van een uitgekiende spreekwijze en een op het eerste gehoor biezonder sterke tekstopbouw. Als je daar nog de onderhuids voelbare betrokkenheid van Jansen bij verrekent, dan heb je zo de elementen bij elkaar die het waarmerk vormen van een goede teatervoorstelling.

Faits divers zijn een reisje naar Duitsland, dat enkele uren uitgesteld moet worden , omdat Jansen zich overslapen heeft, verhalen over de tuin van zijn grootvader, over het terrarium van zijn vader enzovoort. Tussendoor geeft hij wat bespiegelingen, met een licht cynische ondertoon, ten beste, over bij voorbeeld de kwestie of je rokers op kosten van de gemeenschap moet behandelen voor longkanker.

Het terrarium van zijn vader, waarin die een koningssalamander hield, wordt de rode draad van het verhaal. Dat Jansen zelf nooit zo'n wonderlijk dier als een koningssalamander bezat, met een groene rug en een lichtgevende rode buik, en zich tevreden moest, stellen met twee padden en wandelende takjes wordt een metafoor voor de spanning tussen een onbestemd verlangen en de eigen beperktheid om daar óók op in te gaan. Een verhaal over zin en onzin van het menselijk bedrijf, over (doods )angst en hoe ermee om te gaan, over hoe menselijk tumult alleen maar heel tijdelijk de onverbiddelijke gang van de levenscycli kan verhelen.

Dat wordt op een persoonlijke manier verteld, en naar aanleiding van een persoonlijk gebeuren, de dood van zijn broer Louis -- ze komt pas na een hele tijd echt ter sprake -- brengt een herinneringenstroom op gang, over zijn eigen strevingen en die van zijn ouders en grootouders. Langzaam aan begint zo een puzzel ineen te passen: het verhaal van de reis blijkt een reis naar de laatste rustplaats van zijn broer te zijn bij voorbeeld.

Of wat Jansen vertelt ook echt biografisch korrekt is, doet eigenlijk niet veel terzake. Uit wat hij oproept,, met de herkenbaarheid, bij voorbeeld in het oog dat hij heeft voor het onbetekenende detail, spreekt een autenticiteit die de biografische juistheid irrelevant maakt. En dat maakt het verhaal, zonder enig effekt of vuurwerk van de spreker, zeer aangrijpend.

Nog te zien in de studio van het Kaaiteater, O. L. Vrouw van Vaakstraat 83 te 1000 Brussel op 21, 25, 26, 27, 28 november 1992, telkens om 20 u 30. Reservaties op 02-512.14.82