Bevalligheid en kitsch

De Standaard 25 Oct 1991Dutch

item doc

LEUVEN -- Atzavara van Mudances in een koreografie van Angels Margarit heeft een wij voorspelbaar begin. De dansers leggen een reeds aangezet tapijtje van bloemblaadjes (of gekleurde papiersnippers) verder aan, in een precieze rechthoek, terwijl het licht in de zaal nog half aan is. Even de scenische konditie demonstreren voor er begonnen wordt. En al even voorspelbaar wordt het mooie tapijtje in alle richtingen verstrooid door de openingsdans. Maar die "pakt" wel dadelijk.

De struktuur van de voorstelling is simpel en efficiënt: een reeks "nummers" na elkaar, met telkens een eigen muzikale begeleiding, die van hoge kwaliteit is (Walter Hus, Conrado T. Costa en een Roemeens volkslied). Al die nummers hebben een sterke eigen strukturele opbouw, met alweer heel eenvoudige middelen zoals een kanonvorm (een danser zet een beweging aan, en met een tussenpauze wordt hij geïmiteerd door een tweede, een derde...) of een groepsdans met een toenemend aantal deelnemers.

Ook de bewegingen zijn eenvoudig, en te verdelen in twee groepen: de echt "dansante" delen, die met verve en kracht gedanst worden en hun materiaal ontlenen aan uiteenlopende bronnen waarin je een zweem van volksdansen (het heftig heen en weer zwieren over de ruimte in de openingsdans) of zelfs jazz-ballet kan zien (een duet halverwege de voorstelling). Tussendoor zijn er "grondsekties" waarin de dansers liggend op de grond bewegen, over elkaar rollen, opveren en terug neervallen, met alle mogelijke varianten daarop.

Echt verhalend wordt dat nooit, het blijft een kijkspel met kleuren en vormen, met een aanstekelijke geestdrift gebracht. En al kan je een verwantschap zien met de onstuimigheid van het werk van Wim Vandekeybus (waarmee Angels samenwerkte), als geheel gaf de voorstelling een vreemd déjà-vu-gevoel: ze deed me voortdurend denken aan de dans in musicals als West Side Story.

De bewegingen zijn nieuw, het ziet er jong en levendig uit, maar wijkt niet wezenlijk af van de standaarden van een genre: het briljante amusement-spektakel. Daar is overigens niets tegen. Op wat onhandigheden na is het zeer genietbaar, maar het doet wel wat vreemd aan om zo'n voorstelling, binnen een festival, zij aan zij te zien met grensverleggend werk als dat van Meg Stuart, die toont dat je met het lichaam argumentaties kan ontwikkelen die veel verder gaan dan het bevallige.

Dat Stuarts werk ver van evident is, wordt ten overvloede gedemonstreerd door een andere voorstelling op Klapstuk 91, Kamer op het meer (over karmijnrood in poeders van goud) van Rosette De Herdt. Het lijdt geen twijfel dat De Herdt ook iets onuitsprekelijks op lichamelijke wijze wil verduidelijken.

Maar het lijdt al evenmin twijfel dat ze zichzelf daarin onuitsprekelijk ernstig neemt; bijna als hoedster van een ultieme waarheid. Eerst schuifelt ze voort met slingerende armen en een steeds verwringende romp en benen, daarna kronkelt ze over de grond, tot ze bij een mantel komt waaronder ze zich verschuilt.

Vanaf dat ogenblik, door de symbolistisch-bestudeerde oogopslag, de haren in de strak-ernstig vooruit starende ogen (cfr. Toorop e.d.) wordt volop duidelijk dat hier iets te begrijpen valt. Maar het paradoksale is, dat de uitgebreide aandacht die toegespitst is op het belangrijk maken van elk gebaar, verloren gaat voor het tot spreken brengen van het lichaam zelf. De vooropgezette belangrijkheid van elk detail staat in de weg van het proces waarin "het doen" zijn eigen betekenissen gaat genereren.

Uiteindelijk wordt het kolossale art-déco kitsch als zelfs symbolen als Egyptische dodenbootjes en de opgaande zon erbij gesleept worden. Dit is onbegrijpelijk, en erger, ik denk dat de koreografe zelf niet begrijpt wat ze doet. Werk dat zo onvolgroeid is, zou beter niet in een internationaal festival gegooid worden, al is het een prijzenswaardig opzet om ook Vlaamse koreografen een kans te geven binnen dat festival.

"Kamer op het meer" is nog te zien op 25 en 26 oktober om 20 u. 30 in de Klapstukstudio, Naamsestraat 96 in Leuven.