"De linkerhand van Meyerhold" van Karst Woudstra oninteressant

De Standaard 13 Mar 1990Dutch

item doc

BRUSSEL -- Een imitator van Lars Noren is Karst Woudstra niet -- dit ontkent hij trouwens zelf -- maar thematiek en schriftuur van zijn De linkerhand van Meyerhold komen erg dicht in de buurt van Norens of zelfs Strindbergs psychologische inferno's. In dit geval komen drie zoons bijeen voor de crematie van hun moeder. Een moeder die even drukkend aanwezig blijft als de vader afwezig is, sinds jaren trouwens na de scheiding van zijn vrouw.

Je kan het plaatje hier zelf verder invullen. De zoons kunnen zich niet los maken van het beeld van hun moeder omdat het zo opgeladen is met tegenstrijdigheden dat allerlei schuld- en identiteitsproblemen welig tieren. De oudste zoon, Maxim, is homoseksueel en acteur (beide elementen met belangrijke symbolische connotaties). De tweede, David, heeft dan weer een forst ontwikkeld Oedipuscomplex wat hem feitelijk impotent maakt; dat compenseert hij door zijn onderzoeksarbeid naar de sprookjes van Andersen die… moeder hem als kind voorlas.

Maxim en David zijn er dan nog in geslaagd maatschappelijk te functioneren, de derde, Ruben, is de pool waarop de familieneurose zich hechtte. Het kneusje dat wegens alcoholverslaving, depressies en een perverse travestieneiging niet op eigen benen kan staan en dus altijd bij moeder bleef. Het gebeuren, de catharsis waarin de drie broers tot inzicht komen in hun deplorabele situatie, zonder ze fundamenteel te kunnen wijzigen, wordt op gang gebracht door Engel (!), het vriendje van Maxim.

Het irritante aan dit stuk, en aan de enscenering die Woudstra er zelf van maakte, is paradoxaal genoeg dat het allemaal zeer goed gedaan is; Dat dan tenminste als je niet echt wil gaan vitten over een aantal kleinere acteer- en regiefouten, te zwaar aangezette accenten, of niet volledig accuraat acteren (de dronkenschap van Bart Van Avermaet is een maniertje dat weinig zegt). En toch is het oninteressant.

Woudstra's inzicht en kunde staan hier helemaal niet ter discussie. Waar het om gaat, is een bepaalde opvatting van theatrale realiteit die mijns inziens achterhaald is. Een indicatie daarvan is het bezwaar dat je tegen de tekst kan opperen dat hij te sterk in de schema's blijft hangen. De ogenblikken waarop het discours van de personages los komt van de functionele uiteenzetting van de intrige en/of de psychologische constellatie zijn erg schaars.

De enige "slip of the tongue" die Woudstra toelaat, is de zwarte humor die voortdurend op bijna onbedoelde wijze opduikt in de test. Maar op nagenoeg alle andere momenten zit het discours opgesloten in een nauw kader, de symbolische toneellijst waarachter een "tranche de vie" gepresenteerd wordt op een bijzonder -- onwaarschijnlijk -- gecondenseerde wijze.

De rigide structuur van het stuk stuurt die processen ook, en werkt een vaag-schuldig gluurderplezier in de hand. Het is de toneellijst die de kijker beschermt en afschermt van de implicatie van dit plezier. Maar die in dezelfde beweging afschermt van wat dé realiteit is van het theater, dat daar mensen staan die met elkaar en de toeschouwer een interactie aangaan, dat iedereen met iedereen op een bepaalde manier bezig is.

Dit wordt op alle wijzen ontkend, niets breekt uit zijn kader, niets gaat over het voetlicht. Dat is, om het met een boutade te zeggen, de neurose van Woudstra's theater, al staat hij daar niet alleen mee. Op zich is daar misschien niets tegen, maar er is een medium dat veel beter dit lijstenmechanisme kan exploiteren dan theater, cinema.

Bij deze voorstelling is het genoeg je geloof een minuut op te schorten om te zien dat er niets gebeurt tussen de acteurs dat niet al op voorhand vastlag dat ze geïsoleerd van elkaar met hun tekst bezig zijn. En als er niets gebeurt, is het vervelend. En niet het soort procesmatige verveling dat je kan beleven bij A.T. De Keersmeacker in situaties waar dansers met elkaars aanwezigheid geen blijf weten.

Nee, gewoon verveling wegens afwezigheid van zelfs die betrokkenheid. Het gaat er dus niet om dat het niet goed gedaan is. Op hun manier zetten zeker Carl Ridders, Peter Van Den Eede en Wouter Van Lierde uitstekende acteerprestaties neer. Er is zeker ook geen groot publiek voor deze voorstelling, en terecht. Maar juist de kwaliteit van het werk laat goed zien dat het een doodlopende weg is voor het theater.