Fabre: ascese door herhaling: "Das Interview das stirbt"

De Standaard 14 Sep 1989Dutch

item doc

BRUSSEL -- "Das Interview das stirbt" van Jan Fabre is een taai werkstuk, omdat de keuze voor een bepaalde teatervorm op een ongelooflijk eigenzinnige manier tot het bittere einde voortgezet wordt. En dat terwijl er nauwelijks houvast te vinden is in de tekst -- een beschouwing in interviewvorm over kunst -- om een psychologische omkadering te geven aan de personages. Die blijven eendimensionele zinnebeelden, onderdelen van het grotere beeld dat de regisseur komponeert door alles zijn juiste plaats en juiste metriek te geven. En als je de drie en een half uur uitzit, dan blijkt alles uiteindelijk ook op zijn plaats te vallen.

Het vormelijke princiep gaat als volgt. Op de voorgrond van de scène staan vier gelijke tafeltjes, met op elk van die tafels een glas water, een asbak, een glazen bonbonnière, een pakje sigaretten en een pakje lucifers. Aan elk tafeltje zit iemand, van rechts naar links een schoonheidsspecialiste, een klankregisseur, een omroepster/journaliste en ten slotte -- als enige met de rug naar het publiek, en schijnbaar een tweelingzus van de vorige -- een journaliste. Die laatste interviewt de klankregisseur, terwijl parallel de schoonheidsspecialiste aan de ontdubbelde journaliste/omroepster de kunst van de schone schijn, de "valse" maar overtuigende perfektie uit de doeken doet.

Die splitsing van de journaliste dekt ook een gespletenheid in haar "rol": enerzijds de verleidster (verslindsler, een soort Lorelei?) van de regisseur, anderzijds degene die op een schijnbaar objektieve manier de regisseur bevraagt over de ernst van zijn kunst. Schijnbaar objektief, omdat ze niet in hem gelooft, hem haar norm wil opdringen. Allen behalve -- uiteraard? -- de regisseur, hebben ze een attribuut. De interviewster het blad papier en de pen. De omroepster een stapeltje brieven, dat zij met een papiermes zeer plechtig (en in de snijbeweging bijna uitdagend) opensnijdt, en ongelezen weggooit. De schoonheidsspecialiste een spaarvarkentje, waarin ze na elk verklapt geheim een duitje gooit.

Daarmee zijn alle rollen ten voeten uit getekend. De manier waarop zij allen hun tekst brengen, bepaalt het stuk: elk woord van hun tekst skanderen zij eerst, telkens met sekondenlange pauzes tussen elk woord, vervolgens zeggen ze de tekst opnieuw, maar nu "gewoon" geakteerd. Helemaal op het einde spelen ze de hele tekst aan één stuk door, nadat iedereen alle attributen weggegooid heeft.

Deze hele voorstelling speelt zich af tegen het monotone getik van een klok die de sekonden tergend langzaam wegtikt. Op gezette tijden verrichten de vier op perfekt synchrone wijze, midden in een geskandeerde tekst van een van hen, een handeling uit een beperkte reeks (achteruitleunen en roken, een snoepje eten, recht gaan zitten, een slok water nemen).

Het kurieuze van dit gebeuren, los van alle (nogal voor de hand liggende en zwaar-op-de-handse) allegorieën, is de achtergrond waartegen dat gebeurt: iets wat je bij gebrek aan beter een plots uitgedroogde zee met op de achtergrond een wand van schimmig groen zou kunnen noemen. Terwijl je de repetities hoort van Karl Böhm voor "Tristan en Isolde" op de achtergrond, komen drie naakte vrouwen langs het groene doek voorbij, vaak met een viool in de hand. Tussen de tweede en de derde blijft telkens een ruimte open, als ontbrak daar een vierde, precies op dezelfde plaats als in de voorgrond de klankregisseur in een rijtje zit. Zo krijg je een vormelijke verbinding tussen de klankregisseur die tevergeefs probeert uit te leggen hoe zijn futiele "spel" met klanken ook het enige is dat werkelijkheid kan maken, Karl Böhms aanwijzingen over ritme en tempo, en die open derde plaats bij de danseressen/muzikanten -- daar kun je dan de man denken die hier deze uitzinnig komplexe teatermachinerie beheerst.

Want al lijkt het maar niets, door de lange duur daagt ten slotte het besef dat hier een wonderbare ascese van minutieuze herhaling, van zelfs het allerallerkleinste gebaar verwezenlijkt wordt.

Die ascese -- de precisie van de kunstenaar -- is eigenlijk ook de inhoud van de voorstelling. Ze loopt parallel met hel dovemansgesprek tusen de regisseur en de anderen, die hem niet verstaan en ten slotte in de rug doodsteken met een kus van de schoonheidsspecialiste, in de voorstelling van op zich vrij allegorische figuren en in de pijnlijke wachttijd naar de eindscène die alles samenbalt, ontvouwt Fabre zijn kijk op de wereld en de kunstenaar. Veel meer dan in zijn tekst, die overigens voor mij vaak moeilijk te volgen was en niet meteen een meesterwerk van heldere formulering leek.

En precies doordat die voorstelling ontsnapt aan een juiste omschrijving, wordt ze finaal interessant. Maar anderzijds is het aannemelijk dat je snel afhaakt, dat je botweg niet "gepakt" wordt door Fabres magische klokwerk. En dan loop je buiten, want dan is er plots niets meer te zien. In tegenstelling tot vroeger werk waren hier duidelijk heel wat meer mensen niet gepakt, want tegen het einde van de voorstelling was de zaal half leeg. Je moest soms op je tanden bijten om deze "initiatie" door te komen.