Zonder media geen lichaam

Financieel-Economische Tijd 9 Mar 2001Dutch

item doc

Deze week zijn de Franse choreograaf Boris Charmatz en zijn Association Edna te gast in de Kaaitheaterstudio’s met ‘Statuts’. Dat is geenszins een dansvoorstelling maar wel een parcours met beeldende installaties en twee performances, een soort laboratorium waarin de status van het lichaam vandaag onder de loep wordt genomen. Dat lichaam in de kunsten blijkt niet zozeer verdwenen in een overvloed aan media, eerder is de idee van een fysiek en aanwezig lichaam ingeruild voor een hele waaier aan conceptuele benaderingen ervan. ‘Statuts’ is dan ook geen wanhopige roep om een fysieke rest die weerstand biedt aan een verdwijningsesthetica, wel een project dat het grensgebied van lichaam en media exploreert.

Wie zich aan dans verwacht komt dus in zekere zin bedrogen uit, wie komt om lijven te zien eveneens. Of niet? Een besef over de plaats waar het lichaam zich precies ophoudt sijpelt slechts langzaam door, de titel van de installatie van Sylvia Bossu die je aan het einde tegenkomt is in die zin treffend: ‘Un instant, je regardais sans voir’ (1993-95). Op drie sokkels staan printers die foto’s afdrukken, elders in het gebouw genomen met bewakingscamera’s. De papierstroken met foto’s gaan twee meter verder door een papierversnipperaar. Je herkent jezelf en andere toeschouwers die verscheurd worden, maar van fysiek leed kan je niet spreken. Wel wijst Bossu op de paradox dat het kijken zich nooit tegelijkertijd bewust is van zijn mogelijkheidsvoorwaarden. Dat metaniveau wordt pas in tweede instantie geactiveerd, bijvoorbeeld door een camera of eender welke vorm van mediatisering.

De installatie herinnert aan het werk ‘Un moment voulu’ (1995) van Bossu, elders in het gebouw: een vleesmolen die langzaam enkele stukken vlees vermaalt. Een wat ironische blik op de fysicaliteit van het lichaam, maar het punt is duidelijk: zonder de vleesmolen is er geen sprake van vlees, laat staan van een lichaam. Ook de perceptie van het lichaam is afhankelijk van een lichaamspresentatie, het lichaam ‘verschijnt’ slechts in een gemediatiseerde vorm. Het lichaam is er maar als het gescheiden wordt van zijn fysieke evidentie, om kenbaar te worden als beeld.

Bossu hanteert eenvoudige technieken om dit proces van mediatisering bloot te leggen. Zo gebruikt ze personenweegschalen als triggers om geluidsinstallaties in gang te zetten, waarna je een hartenklop, ademhaling, geschreeuw of gehijg hoort. De wijzerplaten geven echter telkens een ander gewicht aan en hebben dus geen realiteitsgehalte, zodat het besef van de transpositie onmiddellijk duidelijk is. Elders plaatst ze deze geluidsinstallatie in een vitrinekast, en geeft daarmee aan het lichamelijke spoor op de geluidsdrager een visuele context. Dat is goed voor een semiotische verwarring van metaforische en indexicale (door aanraking) transposities: een paradoxaal spel van afstand en intimiteit waarbij hypothetische lichamen in hun presentatie resoneren.

Gelijkaardige gevoeligheden zijn doorheen het gehele parcours aan de orde. De installatie-performance ‘Programme court avec essorage’ (2000) van Gilles Touyard was de basis voor het project. Dansers Boris Charmatz en Julia Cima nemen plaats op twee horizontale schijven van zo’n anderhalve meter doorsnee. Hier geeft de relatie lichaam-machine een nieuw perspectief aan de dans: als de schijven beginnen draaien zoeken de dansers naar evenwicht om vervolgens comfort te vinden in de middelpuntvliedende krachten. Zelf zijn de dansers immobiel: de machine hecht de beweging aan hun lichaam als een prothese. Dit is zowat de omgekeerde weg: presentatie en mediatisering laten ook een uitbreiding van de lichaamspresentatie toe.

In welke mate is dat lichaamsbeeld uiteindelijk nog afhankelijk van een fysieke grond? Wanneer wordt het een prothese zonder meer, bestaat het niet meer buiten zijn perceptie om? Dit kantelpunt is aan de orde in de subtiele installatie ‘Digging up’ van Philippe Riera en Superamas. In een duistere ruimte is een wand geplaatst met digitale lampjes op regelmatige afstand van elkaar. Als er een performer voorbijloopt, slorpt het lichaam licht op en tekent zich een silhouet af. Op andere momenten beweegt de wand in zijn geheel of bewegen de lichtpuntjes onderling. De overgang tussen de autonome activiteit van de lampjes en deze voortgebracht door het lichaam is nagenoeg naadloos.

De prachtige installatie ‘Interview’ (1992) van Bertrand Lamarche strikt letterlijk de verwijzing naar het lichaam in de dragers die het aanwezig stellen. Een gesprek weerklinkt uit een luidspreker, geplaatst achter een wit doek dat meetrilt. Aan het doek hangt een touwtje dat verbonden is met de arm van een platenspeler aan de andere zijde van de ruimte. De dialoog wordt ‘tegengehouden’, de verspringende naald op de plaat zorgt voor tikkende geluiden die de stemmen onderbreken. Het fysiek aandoende geluid laat zijn oorsprong niet langer kennen.

Wat nu te denken van zo’n conceptuele collectie die een nieuwe status voor het lichaam definieert? Is het wel meer dan louter interessant? Kijken en een reflectie erop zijn zoals gezegd twee onderscheiden momenten. En toch geeft het gehele project in zijn installaties en de ervaringen die het oproept uitzicht op een punt waar beide kunnen samenvallen, en daarmee het bekende ‘art after philosophy’-discours overschrijdt. Intuïtief komen het lichaam en zijn presentatie, dat zijn de media die mogelijkheidsvoorwaarde zijn voor zijn perceptie, ergens samen. De helderheid waarmee Charmatz en co ervaring weten te koppelen aan conceptuele inzichten, de intuïtie van een lichaam aan de werkzaamheid van beeldprocessen die het zichtbaar maken, is treffend. Dat maakt van ‘Statuts’ een meer dan geslaagd laboratorium.