Stoom op de ketel

Financieel-Economische Tijd 6 Oct 1999Dutch

item doc

Volgende week neemt in Leuven de negende editie van het dansfestival Klapstuk haar aanvang. De organisatie die Vlaanderen de hedendaagse dans leerde kennen gaat nog steeds op zoek naar vernieuwing, en ging daartoe een dialoog aan met choreograaf Alain Platel om een festival op poten te zetten. Halverwege ons gesprek met de man over dat werkproces komt ook Randi De Vlieghe binnenwaaien, een jonge choreograaf die het laatavondprogramma van het festival verzorgt. Of hoe twee choreografen voor een keer curator spelen om hun visie op dans aan de man te brengen.

Het mag enigszins verwondering wekken dat welgeteld de Gentse choreograaf Alain Platel zich wil bezighouden met de artistieke lijn van een dansfestival. Hij is een rebels theatermaker, gaat steeds op zoek naar anarchie en speelsheid, heeft lak aan kunstkritiek en kondigde bovendien aan de podiumkunsten voor een tijd achter zich te laten. Toen An-Marie Lambrechts en Griet Van Laer, de artistieke leiding van Klapstuk, hem vroegen om mee een festival op te zetten, leek dat hem niettemin een boeiende uitdaging. Toch wil hij zichzelf geen curator maar een gesprekspartner noemen. Het programmeren op zich interesseert hem niet, de actualiteit van het dansgebeuren laat hij naar eigen zeggen grotendeels aan zich voorbijgaan. Zo staan tal van artiesten niet onder zijn impuls op het festival, waaronder dansers uit de Forsythe-stal of choreografen die reeds eerder met Klapstuk samenwerkten. Platel zegt genuanceerd praten over dans moeilijk te vinden, het maakt een zeker cynisme in hem wakker. Maar uiteindelijk blijkt steeds weer die ene drijfveer hem over de streep te trekken: het werken met mensen. Klapstuk 1999 werd zo een ‘rare-kwieten-kabinet’, een divers programma waarin mensen centraal staan, en de concrete vorm waarin ze zich uitdrukken niet enkel dans hoeft te zijn. Dat laatste is onder meer duidelijk bij Randi De Vlieghe, die een choreografie-opdracht invult met een laatavondprogramma in de vorm van een praatshow.

In zijn diversiteit kan Klapstuk 1999 een kleine staalkaart van hedendaagse dans zijn. Die grillige veelheid komt onder meer voort uit het samenbrengen van choreografisch werk dat enigszins nadrukkelijk een persoonlijke kant in zich draagt. Zo zijn er enkele oudgedienden van Klapstuk die steeds een idiosyncratische aanpak voorstaan. De Canadees Benoît Lachambre danst een zelfportret, publiekslieveling Emio Greco zoekt na solowerk een vrouwelijke evenknie om zich mee te meten, Walter Verdin kiest ‘Storm’ als metafoor om zijn teveel aan gekte onder te brengen in een confrontatie van video en dans. De jonge garde die als ‘Futur Présent’ wordt opgevoerd brengt solowerk. Brice Leroux streeft soberheid na via oriëntaalse inspiratie, de Canadese Sarah Chase vertelt al dansend verhalen over haar jeugd, François Brice verliet Vandekeybus om zelf een kermis op te zetten. Platel ziet ze graag passeren, al die gekke mensen. Het festival brengt heel wat bekende namen, maar een reeks premières heeft sowieso verrassingen in petto – en dat zowel voor het publiek, als voor Platel zelf.

U werkt graag met mensen als een soort alternatief voor de dramaturgische boom van enkele jaren geleden: na politiek correcte dans en grote artistieke verhalen terug menselijkheid en kleine gebeurtenissen, een ontwapenende alledaagsheid die echter geenszins banaal is.

Alain Platel: ‘Inderdaad. Eigenlijk is iedereen die met dans bezig is een rare kwiet. Het is immers een van de weinige domeinen waar een ongelooflijke vrijheid in het geding is. Op een podium mag en kan in principe alles. Zo staan er op het festival enkele mensen, zoals Enrique Vargas of José Montalvo en Dominique Hervieu, die ik fris vind. Toen ik het parcours van Vargas doorliep dacht ik even alleen te zijn in die ervaring, maar anderen hadden blijkbaar eenzelfde euforisch gevoel. Vanuit de ervaring gedacht zou het me verbazen als het parcours hier niet even warm onthaald wordt. De voorstelling is heel persoonlijk, en hoewel ik niet graag deelneem aan een voorstelling werd ik er gewoon ingeluisd. Je wordt overrompeld door het enthousiasme van de dansers die je meeleiden doorheen verschillende ruimtes. Vargas werkt overigens steeds met mensen uit het land waar hij voorstellingen geeft, lokaal volk. In Italië werkte dat zeer goed, hier moeten we nog even afwachten. Er was een juist evenwicht tussen dicht bij de mensen te staan en deze niet al te klef te benaderen – je wordt er namelijk ook aangeraakt als toeschouwer. Het waren fantastisch mooie mensen, en daar staat of valt de voorstelling mee.’

‘Uiteindelijk staat ook mijn eigen stuk ‘Mouchette’ op het festival, hoewel ik dat aanvankelijk niet wilde. Het is een voorstelling die ik maakte met mensen uit mijn geboortedorp Sint-Denijs-Westrem. Toen de regie af was, was die voorstelling niet meer van mij. An-Marie en Griet hebben zelf aan de acteurs gevraagd of ze ook elders wilden spelen. Leuven was natuurlijk het einde, die mensen dachten dat ze naar Tokio mochten of zo. Hoewel niet wereldschokkend, vind ik het een mooie voorstelling. Gewoon om de ernst open te breken is het leuk dat zo’n amateurvoorstelling op een festival staat. Ik werkte met een groep van drieëntwintig mensen die er al waren toen ik arriveerde. Het zijn bijna allemaal vrouwen, terwijl het stuk speelt in een cafésituatie. Hoe moet je zoiets uitleggen? Uiteindelijk bleek dat geen probleem. Ze spelen een stuk waar ze allemaal volledig achter staan en verschrikkelijk enthousiast over zijn. Dat is tijdens het hele maakproces zo geweest, en elke keer als ze spelen is dat nog zo. Terwijl ik in gewone dansproducties vaak mensen zie die moeten werken.’

Er is plaats voor dans, theater, video, een praatshow, een parcours en een reeks lezingen. Is er een nieuwe hang naar een multidisciplinaire benadering nu hedendaagse dans kan bogen op een zekere vanzelfsprekendheid? Of moet de dans zelfs terug op zoek naar zichzelf doorheen de weelderige marge van randdisciplines?

Platel: ‘Ik geloof dat het multidisciplinaire, de cross-over in mijn parcours altijd afgrijselijk evident is geweest. Ik kende niets anders, dat was zelfs geen punt. Door de omstandigheden en de mensen waar ik mee werkte kwam het multidisciplinaire tot stand, het drong zichzelf op. Ik sta zelf open voor elke invloed die binnenkomt: een kaderke, een video, een stuk opera... ik vind dat prettig. Doordat ik echter verzeild raakte in de hedendaagse dans werd ik ook wel geconfronteerd met het feit dat het allemaal niet zo evident was.’

‘De pure dans werd vijfentwintig jaar geleden radicaal verstoord door Pina Bausch haar eerste choreografieën. Ze liet haar dansers niet dansen, maar vragen van het publiek beantwoorden. Dat was behoorlijk choquant. Nu zou niemand zich er nog over verbazen. Intussen hebben er al zoveel mensen gelijkaardige dingen gedaan in hun creatieproces en is de verrassing er vaak af. Het multidisciplinaire is zowat in elke voorstelling aanwezig, al blijft het vragen oproepen. Er zijn natuurlijk nog wel zuivere dansvoorstellingen of balletten, maar dans is en blijft op zich een heel beperkt dingetje. Men kan met een lichaam enkele dingen doen, maar de optelsom daarvan is eigenlijk heel beperkt. Men kan het van alle kanten bekijken en belichten, maar na vijfentwintig jaar hebben we toch wel alles gezien. Met theater is het ook zo gesteld, en ook opera is erg beperkt. Voor mij is er slechts vooruitgang mogelijk op het ogenblik dat er mengvormen ontstaan, een zoeken naar manieren waarop een en ander mekaar kan beïnvloeden. Ik geloof dat er een heel opwindende toekomst ligt in het confronteren van genres en soorten dans. In een zoektocht naar het pure ben ik niet geïnteresseerd, dat is veel te beperkend. Ik zou eerder zeggen: smijt het maar een keer allemaal goed overhoop. Het is spijtig dat dat steeds opnieuw moet gezegd worden, want voor mij is dat haast vanzelfsprekend. Vandaag zijn er in dans echter weinig mensen bezig op een gelijkaardige manier als wij, waarin er zo echt gemoost wordt met dingen, waar er weinig regels zijn.’

Randi De Vlieghe, hoe gaat uw laatavondprogramma er ongeveer uitzien? Ziet u zichzelf daarbij in een soort curatorsrol?

Randi De Vlieghe: ‘Het wordt niet als een voorstelling opgevat. Ik wil veeleer het huidige fenomeen oppikken dat van alles een reportage wordt gemaakt, maar dan werkelijk van álles. Dat is een supertrend, alles moet gemediatiseerd worden. Binnen het festival zet ik drie dagen een talkshow op, met de gehele technische invulling die er in een gewoon tv-gebeuren of talkshow aanwezig is. Daarmee doe ik twee dingen: enerzijds loop ik mee met de stroom, anderzijds wordt het binnen een beperkte context gedaan. De hele show wordt opgenomen door drie camera’s en dan doorgestuurd naar monitors die zijn opgesteld in een ruimte tien meter verder, of geprojecteerd op het terras buiten. Het uitzendbereik zal zich dus beperken tot zo’n tweehonderd vierkante meter, belachelijk eigenlijk. Gezien de technische mogelijkheden die ik kreeg, vond ik het een leuk gegeven om de spot mee te drijven. Ik weet niet of ik daarin zal slagen, op het resultaat heb ik nog geen zicht.’

‘Er zijn drie thema’s of gasten, eerst de ‘danser’, dan Anne Teresa De Keersmaeker, en tenslotte Pascale Platel. Ik heb met de hoofdgasten telkens een filmpje opgenomen. De praatshow heeft slechts met dans te maken door de gasten. Ik ga met Anne Teresa maar kort over dans praten. Er is immers al zoveel geschreven over haar werk dat de geïnteresseerde maar in de bibliotheek een dossier hoeft op te vragen, om vervolgens een joekel in de handen gestopt te krijgen. De keuze van de mensen die ik uitnodig gebeurde louter op basis van mijn gevoel. Het programmeren zou ik daarom nooit wekelijks kunnen doen. De samenstelling is een persoonlijke interesse, niet omwille van de dans of het medium. Het centrale thema is de mens achter de dans, als in een human interest-programma, real life television.’

Er zijn heel wat artiesten op het festival die als danser begonnen te choreograferen, onder meer Emio Greco, Sarah Chase en Dana Caspersen. Bevestigt deze tendens het toenemende belang van het persoonlijke?

Platel: ‘Choreografen en dansers zijn inderdaad meer en meer inwisselbaar. Deze interesse voor het persoonlijke maakt ook deel uit van de geschiedenis van de dans. In de klassieke dans was de choreograaf een baas die aan de dansers zei wat ze moesten doen. Dat is geleidelijk aan het verdwijnen. De mensen die creëren, gebruiken materiaal van de mensen waar ze mee werken. Er wordt hen gevraagd creatief te denken en bezig te zijn. De kloof tussen de twee wordt steeds kleiner door een persoonlijker werkproces. Pina Bausch was daarin de eerste: haar dansers moesten vragen beantwoorden die soms heel persoonlijk waren, soms eerder grappig. Dat zoiets in de dans gebeurt vind ik dus niet verwonderlijk. Televisie en theater overlappen elkaar dus enigszins in hun aandacht voor mensen, al is het moeilijk de kritische grens aan te duiden waar het ene Jerry Springer wordt en het andere interessant blijft.’

De Vlieghe: ‘De meeste mensen die zich bezighouden met dans zijn nog tevreden met kleinschaligheid. Als daar iets tegenover staat is het wel tv, dat geeft veel exposure. Bijna alles wordt tegenwoordig een multinational, alles moet onder één groot dak. Bijvoorbeeld het Toneelhuis, dat is een echte fabriek. De individualiteit wordt daarom steeds meer benadrukt, als een tegengewicht voor al die instanties die te groot aan het worden zijn.’

Montalvo en Hervieu zoeken de grenzen van het dansgebeuren via een catalogus van danstypologieën: afrikaanse dans, klassiek ballet, flamenco, circus, hip-hop, alles staat naast en door elkaar. Brice Leroux verwerkt Oosterse invloeden in zijn werk. Is deze verstrooiing ook een confrontatie die zich keert tegen een excessieve globalisering?

De Vlieghe: ‘Meestal gaat de eigenheid toch verloren, en is er nog sprake van citaten of stijlfiguren. Ik heb zelf geen voeling met etnische dans. Al zou ik er graag naar kijken of het zelf beoefenen, het zal er steeds op geplakt zijn. Het aanvoelen ervan zit niet in de haak. Als mengvorm is het spannend, maar het is ook een gegeven van het tijdsbeeld nu. We kunnen via internet immers binnen een uur tijd zoveel verschillende dingen zien en denken dat we ze meegemaakt hebben. Er is een citeercultuur.’

Platel: ‘Ik heb geen bezwaar tegen die trends. Ook in het sociale en politieke leven is er dat vreemde contrast tussen mensen die willen opkomen voor hun vlag en hun grenzen, terwijl anderzijds de vermenging van mensen en volkeren steeds meer een feit is. Er is bij wijze van spreken geen stad waar men nog een zuiver ras ziet rondlopen. En dat proces versnelt zelfs op dit moment, de laatste dagen zwelt de vluchtelingenstroom sterk aan. Dan denk ik: doe maar, laat maar wat meer stoom in de ketel komen, we zullen wel zien wat er gebeurt. Het is in elk geval onomkeerbaar. Er zal zeker iets uit voortkomen, en wellicht zal internet daarin ook de communicatie bevorderen. Bij dans denk ik hetzelfde: maak er maar eens een goede soep van. Ook daar is het onomkeerbaar, de mens is immers veel te dynamisch. Globalisering is misschien wel nodig voor een tijdje, om plaats te maken voor nieuwe dingen. Ik ben daar niet bang van.’