Sociale choreografie, wrijving en transformatie

Notities bij Do Animals Cry van Meg Stuart en Damaged Goods

Nieuwsbrief Dans in Limburg 1 Mar 2011Dutch

item doc

De handen laten zich gemakkelijk verbinden met alledaagse gebaren die het spreken begeleiden, gebaren met een even informele als herkenbare kwaliteit. Maar van zodra de hand een bewegingspartituur wordt, bevat ze de kiem van een bewegingsvocabularium en een heterogeen universum. De hand lokt observatie uit, het is als het ware de plek waar het bekijken van het eigen lichaam aanvangt. Gefascineerd tracht men beter te kijken en details te ontdekken. Maar dit observeren betekent ook afstand nemen van zichzelf, wat plots kan omslaan in een ervaring van dissociatie.

Een losgeslagen ledemaat, van het lichaam afgesneden en op de dool: dat is voor choreografe Meg Stuart een model voor een buitenstaanderperspectief op het eigen lichaam, voor een lichaam overgeleverd aan de wereld en vreemde energieën allerhande, voor het reizen doorheen vreemde lichamen en ruimtes, voor de vraag wiens lichaam eigenlijk aan het werk is, onder wiens blik, auteurschap en toe-eigening. Sinds haar avondvullende debuut Disfigure Study (1991) symboliseert de losgeslagen hand Meg Stuarts “schizofrenie” als choreografe, gedurig pendelend tussen beleven en toekijken, tussen belichaming en reflectie tijdens het dansen – een vreemde dubbelslachtigheid die al haar werk doordesemt, waaronder ook de recente groepsvoorstelling Do Animals Cry (2009).

***

Iedereen construeert de hele tijd zijn eigen realiteit, zowel binnen als buiten het theater. Wat me fascineert zijn de onvermijdelijke gaten in die werelden: wanneer andere mensen niet zomaar in ons script passen, of wanneer de omstandigheden ons tot improvisatie dwingen. In elke voorstelling komen er verborgen lagen aan het licht. Mijn performers hebben zelden vastliggende karakters of gedragingen, dus ze kunnen meteen in de gaten van een alternatieve werkelijkheid springen. Zoals in het leven, doen ze dit als een manier om te ontsnappen aan een ongemakkelijk heden. Het rumoer, de verstrooiing en de projecties die we ervaren wanneer we iemand anders ontmoeten, trachten ze fysiek weer te geven in dans. (Meg Stuart)

***

Het spel met blikken is in Meg Stuarts werk nooit los te denken van het onstuitbare maar onmogelijke verlangen zichzelf te kunnen observeren, tegelijk te kunnen handelen én toe te kijken. In Visitors Only (2003) draait bijvoorbeeld heel wat bewegingsmateriaal rond dit tegendraadse motief: alleen in een kamer of in groep op een feestje bewegen de performers terwijl ze niet enkel anderen, maar ook zichzelf trachten te observeren. In een centrale scène ontmoet Stuarts abstracte, energetische bewegingstaal het herkenbare scenario van een feestje, maar het protocol verloopt niet echt zoals men zou verwachten. Een vreemde, energetische tussenruimte vormt een obstakel voor de dansers, alsof hun identiteiten doorheen verschillende lichamen vloeien en voortdurend nieuwe relaties tussen mensen definiëren.

Dat conflict tussen wispelturige energieën en een herkenbaar, alledaags scenario wijst op een groeiende interesse van Meg Stuart in “sociale choreografie”, die in zekere zin al haar groepsvoorstellingen van het afgelopen decennium verbindt. Om haar performers als mensen te laten verschijnen op de bühne, bestudeert Stuart bestaande sociale choreografieën uit de wereld van de sport, entertainment, meditatie, therapie, familie, etc. Die worden niet kant en klaar als een readymade op de planken gebracht, maar uit elkaar gehaald en geabstraheerd, waardoor de complexe manieren waarin mensen eigenlijk altijd een rol spelen, ook in het dagelijks leven, aan de oppervlakte komen.

Dit onderzoek naar sociale choreografie dreef Meg Stuart op de spits in All Together Now (2008) door ook de toeschouwers te beschouwen als een sociale groep met een eigen dynamiek en hen actief te betrekken. Meditatie, een esoterische workshop, een therapeutische sessie in kleine groepjes, fantasieën waarin iedereen tot één geheel samensmelt: Stuart schuwde geenszins clichés, new age en kitsch in het analyseren van ons verlangen ergens bij te horen. Geleid door de performers bevonden alle toeschouwers zich letterlijk in al die scenario’s die de vraag naar het samenleven thematiseren. Hoe gaan mensen om met die representaties? Hoe onderhandelen ze met de verbeeldingsruimte van het systeem waarin ze leven? In All Together Now was het aan de toeschouwers om antwoorden op die vragen te formuleren, door zich als buitenstaander op te stellen of ongeremd mee te doen, ja door hun eigen plek en rol te spelen in al deze gemeenschapsficties en daarbij het hoofd te bieden aan alle verwarring en weerstand die ze opriepen.

In Do Animals Cry gaan zes mensen aan de haal met de traditionele rollenpatronen in een familieverband, waarbij ze voortdurend nieuwe perspectieven en posities kiezen in een poging aan het al te vertrouwde te ontkomen. De personages presenteren zichzelf via hun bijnamen, al zijn die niet meteen flatterend – inderdaad, het zijn namen door anderen gegeven. De sociale ruimte staat bol van de conventies en verwachtingen, als een netwerk van banen waarbinnen mensen zich kunnen bewegen en interageren op een aanvaardbare manier. Tegelijkertijd hechten die patronen zich echter ook als vreemde energieën aan het lichaam. Neem de vele scènes van een familie rond een tafel: hoe af te stappen van een scenario dat al te bekend en beklemmend is? Of het nu gaat om de rollen die we in ons dagelijks leven spelen of om de namen die naar onze vele zelven verwijzen: we bewegen ons altijd al in een ruimte bewogen door anderen. Hoe gaan we daarmee om? Hoe de patronen te doorbreken en de rituelen te transformeren? Hoe kan men zich verwijderen van wat voor “normaal” wordt aangezien? Hoe ambiguïteit en een levendig gevoel voor verbeelding omarmen?

***

Halverwege Do Animals Cry betreedt een buitenstaander de ruimte, die op dat moment reeds volledig choreografisch in kaart is gebracht in termen van familiale verhoudingen. Zoals in Pasolini’s Teorema zal het vertrouwde grondig door elkaar worden geschud door de verschijning van die vreemdeling. Wie is die buitenstaander? Wat ziet en voelt hij? En hoe zit het met zijn engelachtige voorkomen? Is hij misschien immuun voor de wereldse energieën die de lichamen van de andere personages doorkruisen?

Als toeschouwers krijgen we plots een nieuwe toegang aangereikt tot een wereld die stijf staat van herkenning en banaliteit. We worden uitgenodigd om onze identificatie op te schorten en ook de rol van observator op te nemen – om onszelf op te splitsen en tenslotte velen te worden, als een menigte van vreemdelingen of meerdere families die in onszelf aan het werk zijn. We worden uitgenodigd om onze armen in unisono met de buitenstaander te bewegen en zo de ruimte te scannen, onze ledematen en lichamen langzaam te stemmen, als waren we begiftigd met een onbekend zintuig, ontvankelijk voor de etherische energieën die onze ogen eerder ontgingen.

***

Op onze lichamen staan scenario’s geschreven die de onafgewerkte verhalen van anderen en onszelf bevatten. Ik tracht de sociale choreografieën die we dagelijks afwikkelen bloot te leggen, alsook de pure complexiteit die men ervaart in het ontmoeten van een andere persoon. Mijn werk navigeert doorheen de momenten wanneer woorden het laten afweten en gebaren hun betekenis verliezen. Ik ben gefascineerd door communicatie in al zijn vormen en afwijkingen, waardoor verstoring plaats heeft geruimd voor transformatieprocessen als voornaamste uitdrukkingsmiddel in mijn voorstellingen. (Meg Stuart)

***

De vreemdeling brengt iedereen in een staat van opwinding, een groep mensen die hyperventileren en rondspringen, elkaar omarmen en enigszins ruw “opwrijven”. Do Animals Cry bevat een hele catalogus van gebaren die sociale interactie of fysiek contact oproepen: vechten, worstelen, plagen, flirten, kussen, knuffelen en nogmaals wrijven, dat geregeld als een choreografisch leidmotief weerkeert. Wrijving opent een bepaalde verbeeldingsruimte, maar fungeert ook als choreografisch principe, terwijl beide elementen dan weer op microniveau tastbaar zijn in specifieke gebaren. Die laatste oscilleren tussen het alledaagse en choreografische abstractie, tussen aanraking en afstand, met de frottage als keerpunt. Intimiteit en weerstand komen erin samen, de ambiguïteit van menselijk contact gebald in een enkel handgebaar.

Onderzoek naar aanrakingen en wat ze vertellen over menselijke relaties is een thema dat al vroeg opduikt in Meg Stuarts werk. Een groep mensen die één lichaam vormen doet denken aan de vormeloze hoop lichamen waarmee Splayed Mind Out (met videokunstenaar Gary Hill, 1997) opende. Het was onmogelijk te vertellen welke ledematen aan wie toebehoorden of wie wie aanraakte. In zekere zin stelde die hoop lichamen doorheen de fragmentatie als geheel ook één complex gebaar. In Appetite (1998), in samenwerking met beeldend kunstenaar Ann Hamilton, waren concrete gebaren en aanrakingen allerhande basismateriaal, van krabben, bijten en pitsen, over aaien, knuffelen en masseren, tot duwen, botsen en trekken. Tegelijk werd het groepslichaam plastisch, als een haptisch universum of levende sculptuur waarin materialen, objecten, kostuums, muziek en dansers in elkaar overgingen. Terwijl een man werd bevrijd van het brood dat zijn hoofd omknelde, zwol een ander op door een gigantische sluier onder zijn kleren te stoppen. Afpellen, lekken, ruiven, absorberen, uitdijen zijn allemaal vormen van transformatie, gebaren die getuigen van de menselijke capaciteit om zich aan te passen aan uiteenlopende omstandigheden en zich op nieuwe manieren in de wereld in te schrijven.

Terug naar de aanrakingen in Do Animals Cry. Herhaald van op een fysieke afstand blijven die gebaren onbeantwoord, waarbij de performers achter of naast zich reiken, in de lucht graaien, iets in de ruimte traceren – spoken, herinneringen, verlangens. Door gelijke aandacht te besteden aan alle elementen uit de omgeving bij het scannen ervan, behandelt Meg Stuart het dansende lichaam “als een container die signalen, energieën en identiteiten opvangt en doorgeeft. Beweging is één manier om de aangroeiende input te filteren en te verwerken.” Een hand streelt de ruimte, als een antenne die de energie detecteert die zich aanschurkt tegen het lichaam en erin doordringt. Een lichaam in trance produceert zo idiosyncratische bewegingen, gebaren, stemmingen en tics, die tastbaar en leesbaar zijn aan het lichaamsoppervlak. Het is een choreografie van symptomen die ontstaat door wrijving met de omgeving. Vanuit die relationele gegevenheid zet de performer die input ook gedurig naar zijn hand, om de eigen identiteit tevens actief vorm te geven in die transformatieproces.

***

Bevrijd je lichaam van zijn eigen verlangen naar beweging. Ontvang energie van vreemde krachten – verrukkelijk misschien, onaangenaam of elektrisch, mogelijk nauwelijks waarneembaar. Laat de energie jou grijpen en verrassen – misschien nodig je haar uit. Je bevat en onderhoudt de energie, laat je erdoor affecteren. Je geeft er vorm aan. Ze vindt wegen doorheen je lichaam en doet je bewegen, verandert misschien onderweg om je uiteindelijk weer te verlaten. Laat het verdwijnen verschillende vormen aannemen – de energie kan weglekken, wegschieten of verdampen. Houd je stil en wacht tot het volgende energiepakket zich aandient. (Meg Stuart)

***

Tegen het einde van Do Animals Cry maakt de buitenstaander staat op van de situatie. Met zijn armen uitgestrekt als waren het antennes, meet hij de energieën, afstanden, herinneringen, hoop en fantasieën die rondzweven in de ruimte en tussen de mensen – hij leidt de ledematen van onze aangescherpte verbeelding terwijl hij de sporen verzamelt van een heterogeen universum.


De citaten van Meg Stuart komen uit Jeroen Peeters (red.), Are we here yet? Damaged Goods / Meg Stuart, Dijon: Les presses du réel, 2010