Thomas Lehmen, Schrottplatz

Etcetera 1 Mar 2011English

item doc

In een witte, egaal verlichte ruimte liggen verscheidene objecten verspreid op de vloer rondom een centrale rij stoelen: een sardienenblikje, een tomaat, een stroomkabel, een spot, een microfoon, een mini-projector, een krant, walkie-talkies, een steen, een bijl. En een lichaam – een antropoloog van Mars misschien? Het lichaam ziet er echter menselijk uit en het programmablaadje vertelt ons dat het luistert naar de naam “Thomas Lehmen”. (Thomas Lehmen, inderdaad de Duitse choreograaf wiens werk tot voor enkele jaren systematisch te zien was in Vlaanderen, maar helaas in vergetelheid geraakte met het uitdoven van het debat rond die fameuze “conceptuele dans”...) Schrottplatz zegt het programmablaadje verder, hoewel de setting behoorlijk netjes is en verdacht veel op een theater lijkt (het gaat om de Studiobühne van Schauspiel Dortmund, op 2 november 2010). Op een vuilnisbelt verblijven niet enkel afval en afgedankte objecten, maar ook de geschiedenissen, betekenissen en potentiële betekenissen die ze belichamen – dat alles afgedankt, misschien wel al voor ze op het stort belandden. Die spullen naar het theater slepen is dan ook iets als een recyclageproces, een poging om de potentialiteit van de objecten te laten resoneren in een omgeving waar meestal mensen het woord nemen.

Plotseling wordt het menselijk lichaam dat luistert naar de naam Thomas Lehmen wakker, kijkt enigszins verdwaasd rond, wrijft zijn kin en trekt een serieus gezicht. Vervolgens staat hij op en benadert alle dingen die rondom liggen. Door ernaar te kijken. Door ze aan te wijzen. En dan door ze te tellen, meermaals, telkens volgens een andere logica, vetrekkend vanuit verschillende plekken, soms eindigend bij elf of twaalf, dan bij vijftien, soms met zichzelf inbegrepen, soms niet.

Het tellen is een manier van ordenen en een impliciete act van benoemen, het geeft mogelijke verbanden aan die in onze reële wereld al dan niet een plek hebben – ook zonder aan Foucaults reflectie over “de woorden en de dingen” te denken, roept een en ander de welbekende “zekere Chinese encyclopedie” van Borges in herinnering. In dat Hemels emporium van welwillende kennis worden de dieren verdeeld in volgende categorieën: “a) die de Keizer toebehoren, b) gebalsemde, c) tamme, d) speenvarkens, e) sirenen, f) fabeldieren, g) loslopende honden, h) die in deze indeling voorkomen, i) die in het rond slaan als gekken, j) ontelbare, k) die met een fijn kameelharen penseeltje getekend zijn, l) et caetera, m) die juist een kruik gebroken hebben, n) die uit de verte op vliegen lijken.”

Eens de microfoon een naam heeft gekregen, begint Thomas Lehmen er de samenstelling en functie van uit te leggen tot in de kleinste details. Daarna volgen een stoel en de andere objecten, en na verloop van tijd weet Lehmen zich meegesleept in een dialoog met de tomaat terwijl hij “de dingen aan de dingen uitlegt.” De objecten zitten intussen op de stoelen en verschijnen eerder als een schoolklas dan als een tweede toeschouwersgroep. Samen met de tomaat leren we inderdaad een en ander over de objecten en hun omgeving. Over de kabel die dingen verbindt, over het sardienenblikje, “een container die dingen doorheen de tijd transporteert”, of over de projector die “beelden werpt, namelijk verschijningen van verschijningen.” Als een schoolmeester beantwoordt Lehmen de ene vraag na de andere. Wat is een vloer? Een ruimte? En een publiek? Wat is menselijke activiteit?

Terwijl de vragen toenemen begint Lehmen te dansen, een reeks charaden die aanvangt met een pantomime van de afwas alvorens abstractere begrippen aan te doen. Aan het eind verklaart hij aan de tomaat dat dit allemaal activiteiten zijn die mensen doen. Afwassen, dansen, het afwassen dansen, het afwassen dansen en er commentaar bij leveren – de perspectieven vermenigvuldigen zich en Lehmen omarmt volop hun theatrale ambiguïteit. Wanneer het perspectief te breed wordt, genre “En wat met het universum?”, zegt Lehmen aan de tomaat: “O, dat kunnen we onmogelijk weten.” Maar veelzeggender nog geeft hij terloops toe: “Alles macht Sinn. Alles macht Sinn!

Die ene lijn reveleert Lehmens aanhoudende worsteling met het Bildungsideal, met ons humanistische veeleer dan ons menselijke perspectief. Na zijn verkenning van de kennismaatschappij, leerprocessen en wereldstichtende handelingen – in stukken als zijn cyclus Lehmen lernt, In all languages en Invitation in 2006 – is Schrottplatz wederom een poging van de choreograaf om te morrelen aan het raster dat wij over de dingen leggen. En misschien ook om die conditie waarin alles steeds maar weer als betekenisvol verschijnt voor een ogenblik achter zich te laten?

Schrottplatz heeft iets van een essay, een reeks pogingen om dichter bij de wereld van de dingen te komen. En toch, nu duidelijk is dat “alles betekenis heeft” is eigenlijk elke poging bij voorbaat gedoemd tot mislukken. Het eerste beeld door de beamer geprojecteerd is geen stilleven van alle objecten, maar een beeld van de beamer zelf, alsof alles rond zelfprojectie draait – maar is dat geen door en door menselijke idee? Lehmen zet echter door, indien niet om dichter bij het perspectief van de dingen te komen, dan tenminste in een betrachting aan dat van hemzelf te ontsnappen. Hij laat zich in met goocheltrucs en animistische rituelen, luistert naar de hartslag van de tomaat, probeert de dingen al mompelend en neuriënd als een buikspreker een stem te geven, en eindigt met het onderzoeken van hun lichaamsoppervlak met een microfoon, ruis en lawaai toevoegend aan een al te transparant tableau.

Aan het einde verzamelt Lehmen alle objecten en laat ze één voor één vanop anderhalve meter hoogte vallen, wat leidt tot een reeks ploffen die, versterkt door de walkie-talkies, in het theater weerklinken als een korrelige echo van het eigen gewicht van de dingen. Zichzelf gooit Lechmen echter niet op de grond, hij buigt simpelweg voor het publiek – het is tenslotte niet zo eenvoudig om een object te worden of zich te bevrijden van zichzelf. Maar net voordien droeg Lehmen dan weer een van de walkie-talkies in zijn borstzak tijdens het dansen, wat een feedback loop creëerde waarbij Lehmen zelf deel werd van de noise. Dat verwrongen geluid is een treffender (akoestische) spiegel dan de onverstoorde zelfprojectie van de beamer. Lehmen mag zichzelf dan al verstrikt weten in een lus terwijl hij de schroothoop van het humanisme al dansend tot klinken brengt, het is in dit proces van auscultatie dat hij ook raakt aan de belofte van een andere taal, aangekondigd door de noise.

De conditie waarin alles betekenisvol is voor een moment achter zich laten is misschien een ijdele onderneming, maar in Lehmens stugge doorzetting en naïviteit soms ook aandoenlijk en poëtisch. Ik herinner me dat ik tijdens de voorstelling dacht “Ik ben geen tomaat”, alsook “Ik ben Thomas Lehmen niet.” Evenzeer als een essay over objecten is Schrottplatz inderdaad een zelfportret van de choreograaf. In een poëtica en universum waarin alles goedgevormd, weldoordacht, nauwkeurig geplaatst en van betekenis doortrokken is, voelt het enigszins ongeregelde einde aan als een verademing – maar toch niet meteen als een schroothoop.