Stemmen in lichamen

De Standaard 6 Dec 1999Dutch

item doc

P>De Zwitserse danser en choreograaf Thomas Hauert maakte vroeger deel uit van Rosas, maar richtte nadien een eigen compagnie ZOO op, met onder andere verschillende ex-dansers van Rosas. Net als in zijn eerste stuk, ‘Cows in space’, toont hij zich met ‘Pop-up Songbook’ terug een waardig lid van een jonge generatie choreografen die allesbehalve wars zijn van het experiment.

De titel ‘Pop-up Songbook’ omschrijft goed hoe deze voorstelling in elkaar zit. ‘Songbook’ verwijst naar de structuur van de voorstelling als een snoer van afzonderlijke taferelen, als het ware een liedrecital. Het zegt ook iets over de aard van het experiment dat Hauert hier aangaat. Dans kan je heel algemeen omschrijven als de beweging van lichamen in een ruimte, maar wat daarbij zelden centraal staat is de rol van de menselijke stem en de impact ervan op de waarneming van een danser. Dat is hier in een aantal scènes wel expliciet aan de orde. De hele titel, ‘Pop-up Songbook’ verwijst naar kijkboeken waarvan de prenten, bij het openslaan, overeind komen als drie-dimensionale beelden. Net zo krijgen komen de stemmen hier in drie dimensies tot leven.

In een aantal scènes, ‘songs’, is dat heel duidelijk. In de eerste scène staat Hauert bijvoorbeeld vooraan op scène zo goed als stokstijf te zingen, terwijl Sarah Ludi als een soort schaduw achter hem zijn lichaam aftast. Een gelijkaardige scène komt later nogmaals terug. In een andere scène houden Samantha Van Wissen en Mat Voorter een dialoog met louter klanken: gorgelen, grollen, piepen, brallen, elk geluid dat niet voortkomt uit gewoon spreken of zingen wordt aangewend. Iets gelijkaardigs gebeurt later nogmaals, maar dan met twee dansers tussen de twee sprekers, zodat je als het ware een simultaanvertaling in beweging van de klank te zien krijgt. De menselijke stem wordt ook nog op een derde manier aangewend: klanken die dansers uitbrengen worden door Bart Aga en Alex Fostier electronisch verwerkt tot sterk ritmische muzikale composities die op hun beurt weer tot een dans leiden.

Toch bevat de voorstelling heel wat meer dan alleen maar dit soort experimenten met stem en klank. Hauert is blijkbaar ook heel sterk begaan met de manier waarop je een voorstelling kan ordenen, hoe chaos en improvisatie zich verhouden tot een vooraf vastgelegde structuur. Dat is zowel waar op het niveau van de bewegingen zelf, als op het niveau van de totale ruimtelijke structuur van het stuk. Er zitten enkele scènes in de voorstelling waarin het ontstaan van bewegingszinnen heel precies en traag ontleed wordt. Zo zie je vijf dansers op een rij staan, die op aanwijzingen van een stem op een klankband van positie wisselen. Bij elk lichaamsdeel dat de stem aangeeft doen ze met dat lichaamsdeel ook iets, met soms bevreemdende combinaties tot gevolg. Dat gedraai ‘sur place’ in allerlei richtingen met armen, benen en romp heeft door de traagheid van de uitvoering iets bevreemdends, maar ik kreeg het gevoel dat het materiaal dat hier gedemonstreerd werd ook het uitgangspunt is geweest voor snellere groepsbewegingen.

Een regelmatig raster van vierkanten op de dansvloer vormt de onderlegger voor deze groepsbewegingen, die in tegenstelling tot die regelmaat gekenmerkt worden door zeer grillige en moeilijk te voorspellen looplijnen en bewegingen. Telkens wanneer je denkt een patroon te ontwaren, blijkt de dans alweer een andere richting ingeslagen te zijn. Vooral de bewegingen die Hauert ontwikkelt voor deze blijkbaar deels geïmproviseerde groepsbewegingen zijn bepaald fascinerend. Ze zitten barstensvol innerlijke paradoxen. Voor elke richting, elk vlak dat aangezet wordt, schijnt er wel een ander te zijn dat daarmee in tegenspraak is. Als een danser vooruit lijkt te springen, komt hij bijvoorbeeld in werkelijkheid nauwelijks vooruit, alsof een onzichtbare wind hem terugdrijft.

Deze opbouw in paradoxen, spanningen tussen regelmaat en grilligheid, beweging en stilstand, vind je ook terug in de enscenering zelf van Simon Siegmann. Een reeks grote doeken hangen bij aanvang van de voorstelling als hangmatten op van de ene kant van de scène naar de andere. Links hangen ze allemaal even hoog, rechts verspringen ze als traptreden in hoogte. Het eerste beeld van de voorstelling is het moment waarop deze doeken een na een gelicht worden en in een nieuwe, onregelmatige configuratie boven de scène tot stilstand komen om plaats te maken voor de dans. In de loop van de voorstelling zullen deze doeken nog regelmatig van plaats wisselen, en zelfs dienen als een soort lichtfilter.

‘Pop-up Songbook’ is zo een intrigerende, en soms fascinerende voorstelling. Het enige bezwaar dat je er tegenin kan brengen is dat Hauert zijn pijlen in wel heel veel richtingen tegelijk afschiet. Daardoor heb je het gevoel dat het getoonde materiaal ver van uitgeput is en soms niet verder raakt dan een goede vondst of aanzet die wat in het ijle blijft zweven, net als de doeken boven de scène. Maar dat is geen bezwaar om ervan te genieten.