A (Carlotta Sagna)

'For you...'

Etcetera 1 Jun 2003Dutch

item doc

Dat Carlotta Sagna een begenadigde danseres en actrice is, weet iedereen die haar eerst bij Rosas, vervolgens bij Needcompany aan het werk zag. ‘La Sagna’ is het soort performer dat met een kleine handbeweging niet twee maar minstens vijf mogelijke betekenissen kan suggereren doordat ogen, mond, stem… tegelijk iets ànders doen en zo de eenduidigheid van het gemaakte gebaar deconstrueren. Spelen met microscopische fricties in de eigen podiumpresentie, subtiele krasjes aanbrengen in de oppervlakte van het personage dat je wordt verondersteld te representeren: Carlotta Sagna is er bijzonder sterk in, vooral in de voorstellingen van Needcompany. Sagna maakt al goed een decennium deel uit van dat gezelschap, en regisseur Jan Lauwers heeft haar kunde als performer eerst weten open te plooien, vervolgens gepolijst en geperfectioneerd op maat van het door hem nagestreefde theater van ‘het bijna-niets’ (versta: het ensceneren van quasi-doodse momenten waarin conform de esthetica van het sublieme ‘het alles’ lijkt te kunnen gebeuren).
In ‘A’, haar eerste volledig zelf geregisseerde productie, leren we een andere Sagna kennen, ook als performer. De voorstelling mixt dans, tekst, theatraliteit en muziek op een meer dan eens informeel aandoende manier. Anders dan in nogal wat lage landen-theater wordt deze toon van onafheid nooit gecultiveerd, laat staan dat hij tot een geaffecteerd maniërisme stolt. Low-fi, dat is misschien de uitdrukking die nog het beste bij het basismuziekje van ‘A’ past: minimaal decor, geen ingewikkelde lichttoestanden, slechts twee performers naast de maakster, geen doorgeregisseerde hoogstandjes van flinterdun acteren. Bijwijlen lijkt de voorstelling zelfs ronduit sloppy – alsof Sagna, vaak zelf ook aanwezig op het podium naast Lisa Gunstone en Antoine Effroy, volstond met de lapidaire aanwijzing ‘en hier zoeken we het maar ter plekke uit’. ‘Lijkt’, ‘alsof’: dat zijn natuurlijk bij uitstek woorden voor een theatrale spelsituatie. Daarover gaat het dan ook in ‘A’, soms impliciet maar meestal ook expliciet.

De korte titel van de voorstelling, niet meer dan een eenlettergrepig woord, suggereert dat het stuk aan iemand is opgedragen. Die ongenoemde geadresseerde is het anonieme publiek – niemand in het bijzonder dus – dat de voorstelling bijwoont. Maar aanvaardt het publiek de opdracht ook? Vindt het de voorstelling wel interessant, boeiend, intelligent….? Waardeert het wel of niet de dansers- en acteurskwaliteiten van de performers? En zo ja, hoe bekijkt het publiek soms het geoffreerde cadeau? Het grappige, maar ook het perfide, van ‘A’ is dat sommige voor de hand liggende antwoorden hardop in de voorstelling worden gethematiseerd. Daardoor komen die als het ware buitenspel te staan: je voelt je als toeschouwer meermaals betrapt tijdens het bekijken van het stuk.
Het begint al met de openingsscène. Sagna beschrijft eerst vanuit de zaal hoe de voorstelling zou kunnen beginnen (‘black out, langzaam gaat het licht aan’…), vervolgens maakt een halfnaakte Antoine Effroy trage en verstilde, sculpturaal ogende bewegingen. Op de achtergrond klinkt een gebroken kermismuziekje, wat de indruk van gespeelde diepzinnigheid en quasi-sacraliteit nog versterkt. Hoe bekijk je het getoonde? Hoe evalueer je de dans? De koekjes etende Gunstone en Sagna geven vrolijk kletsend één mogelijk antwoord. Ze bewonderen geen danser, wel een tegelijk krachtig en fragiliteit uitstralend mannelijk lichaam. Hun feminiene appreciatie is terloops, want ze tateren met even veel – of even weinig – smaak over de verorberde koekjes. Het is een overduidelijke zinspeling op het verstrooide kijken, dat geen belangeloos welbehagen in Schoonheid of Kunst schept maar zichzelf in een strikt persoonlijke erotische fantasie verliest.

Theoretisch geschoolde diehards kunnen de openingsscène als een omkering van de mannelijke of fallocratische blik op het vrouwelijke danserslichaam beschouwen (daarover is tijdens de voorbije jaren tot vervelens toe geschreven, vooral in relatie tot het klassieke ballet). Dat het Sagna om de meer algemene verhouding tussen performer en publiek is te doen, wordt al snel duidelijk. In de tweede scène – ‘A’ is een typisch ‘postmodern’ collagestuk – verwoordt Lisa Gunstone al dansend tegenover een niet-aanwezige partner haar ongenoegen over diens misplaatste opmerking van de vorige dag. De gemaakte bewegingen ondermijnen de theatraliteit van de geacteerde tekst. Die verandert daardoor in een contextloos citaat, wat het artificiële van de hele situatie beklemtoont. Tekst en dictie vallen als het ware gedurig in het zwarte gat dat Gunstones bewegingen omschrijft.
‘Sterk’, zo denk je als toeschouwer – maar het clichématige van deze waardering wordt in de vervolgscène ironisch op de korrel genomen. Eerst looft Antoine Effroy de prestatie van Gunstone, vervolgens put Sagna diep in de superlatievendoos. De gespeelde appreciatie gaat onophoudelijk in overdrive en is dus van de orde van het ‘geweldig!!!’. Die hyperpositieve kritiek mikt zonder leedvermaak, en daarom des te scherper, op het valse en onwaarachtige, het gespeelde en dus theatrale karakter van het modale foyercommentaar en de doorsnee kritiek. Enkele scènes later moet ook het publieke applaus het ontgelden. Gunstone en Effroy doen alsof ze applaus na applaus in ontvangst nemen, op een ritme dat staccato gaat. Dat resulteert al gauw in hilariteit op de publieksbanken. De scène is ook echt grappig, en tegelijkertijd plaatst ze de waarachtigheid van het enthousiaste applaus aan het einde van de voorstelling bij voorbaat tussen haakjes (voor de goede orde: ik zag de voorstelling in de Brusselse BSBbis, het tijdelijke verblijf van de Beursschouwburg in de Kazernestraat). Toch laat ‘A’ er geen twijfel over bestaan dat een acteur of danser lééft voor dat applaus, zich avond na avond uitslooft voor een publieke blijk van waardering, hoe clichématig of onecht die verder mag wezen.

‘A’ is het werk van een danseres die zich tijdens haar post-Rosas carrière tot een all round  performer ontpopte. Het verwondert dus niet dat de voorstelling ook enkele puur dansante passages met unisono-bewegingen bevat. Binnen de context van ‘A’ werken ze minder rustpunten, veeleer als een aaneenschakeling van momenten waarin de lichamen van de performers alsnog hun best doen om het onmogelijke van iedere vorm van podiumkunst te bereiken: een directe verhouding met het publiek, een door taal noch vierde wand gebroken ontmoeting. Maar juist dansende lichamen zijn altijd ook gesloten monaden, zelfbetrokken bewegers die zichzelf verliezen in een cadans en – in het beste geval – een vreemdsoortig genot waaraan het publiek fysiek part noch deel heeft. Kijken naar dans, dat is kijken naar een alles bij elkaar genomen bijzonder rare vorm van intimiteit – naar een ‘bij zichzelf zijn’ van lichamen die tegelijkertijd wéten dat ze genadeloos aan de keurende blikken van een deels geïnteresseerd, deels verstrooid publiek zijn uitgeleverd. Als toeschouwer besef je dat maar heel zelden, want de meeste hedendaagse dans stelt ofwel nauwelijks, ofwel gedurig vragen bij de verhouding tussen podium en publiek. In het eerste geval wordt er gewoon gedanst zonder meer, in veel performancedans moet ‘het dansante’ het integendeel tegen de geënsceneerde reflexiviteit afleggen.
Nu is ‘A’ niet meteen één langgerekt en eenduidig commentaar op de onmogelijke relatie tussen performers en publiek. Heel soms lijkt de voorstelling inderdaad té direct te worden, bijvoorbeeld in de scène waarin Lisa Gunstone lamenteert over het gebrek aan reactie op haar overgave. ‘Ik toon mij hélemaal, jij geeft geen teken van leven’: dat soort retoriek. Maar is het publiek wel de geadresseerde van deze klaagzang? De voorstelling laat dat nogal eens in het midden. Het knappe van ‘A’ is juist deze geënsceneerde onduidelijkheid over de ontvanger, de ambivalente status van degene voor wie de woorden bestemd zijn. Soms is dat zonder veel dubbelzinnigheid het publiek, maar even vaak is het onduidelijk is of het geventileerde commentaar slaat op de relatie tussen de performers en het publiek, op de geënsceneerde verhouding tussen Gunstone en Effroy, of op beide.
Vooral in de tweede helft van de voorstelling raakt de suggestie van een intieme relatie tussen de verder onuitgewerkte personages van Gunstone en Effroy onontwarbaar verknoopt met het hunkeren naar een waarachtige verhouding met het publiek. Antoine Effroy heeft het langdurig over een gedroomde relatie met een vrouw, desnoods voor de duur van één vakantie. Wanneer Gunstone zijn persoonlijk gesmacht met gesnik beantwoordt, ontstaat er een vreemde kortsluiting met de eerder becommentarieerde publieksrelatie – alsof de, uiteraard gespeelde, relatie tussen de performers al even godsonmogelijk is als de niet minder gespeelde relatie tussen hen en de toeschouwers. Deze ambivalentie culmineert in een bijzonder sterke scène. De huilende Gunstone omhelst eerst een afwerende Effroy, en uit dat wederzijdse gestuntel ontwikkelt zich gaandeweg een duet. Het bevat meerdere knipogen naar de klassieke danstaal, en het loopt mede door het intelligente gebruik van de overbekende song ‘Summertime’ gedurig vol met connotaties. Die vinden hun gedanste vluchtpunt in een paradoxale combinatie van intimiteit en afstandelijkheid, aantrekken en afstoten, aandacht en verstrooidheid, bestudeerdheid en spontaneïteit. Het duet heeft zich meteen in mijn geheugen gegrift: het is een van de sterkste beelden die ik ooit zag van de gedeelde eenzaamheid – de ‘tweezaamheid’ – die een performer en een toeschouwer tijdens een voorstelling ervaren wanneer die écht lukt. Tegelijkertijd nabij en veraf – was dat niet al Walter Benjamins definitie van de aura die ieder geslaagd kunstwerk omhult én verhult?

Choreografie en tekst: Carlotta Sagna
Performers: Lisa Gunstone, Antoine Effroy, Carlotta Sagna
Muziek: Paul Hindemith, The Residents, Aphex Twin, Dynamoe, Inuit Games and Songs,…
Licht: Philippe Gladieux
‘A’ werd gemaakt met de steun van Needcompany (Brussel)