Wiskunde voor de zintuigen

Financieel-Economische Tijd 12 Jul 2000Dutch

item doc

Tijdens twee opeenvolgende weekends brengt een minifestival een reeks voorstellingen die voortvloeien uit the X-group. Dat laatste is een groep van vijfentwintig jonge choreografen uit de hele wereld, in het kader van Brussel 2000 door P.A.R.T.S. samengebracht voor zes maanden onderzoek. Een van de deelnemers is Akram Khan, een rijzende ster in Groot-Brittannië, die een en ander in huis heeft om het ook bij ons te maken: virtuoze dans, een vleugje exotisme en veel charisma. Hij creëert het tweeluik ‘Fix/Rush’, waarin klassieke Indische kathak-dans een hedendaags kleedje krijgt.

Als we dansers en curatoren uit pakweg Litouwen en Polen mogen geloven, is Brussel een nieuw mekka voor hedendaagse dans. Naast talrijke Belgische choreografen vonden ook buitenlandse vernieuwers als Meg Stuart en Thomas Hauert er een uitvalsbasis. De choreografische bedrijvigheid bestaat bovendien niet enkel uit veel podia en dansers, maar ook uit uitwisseling en een onderzoeksmentaliteit die jonge dansers van overal aantrekt. Dit substraat krijgt overigens steeds meer zichtbaarheid, niet in het minst door de stimulans die uitgaat van P.A.R.T.S., de school die Anne Teresa De Keersmaeker er in 1995 oprichtte, en de projecten die eruit voortkomen, zoals de Summer Studios, of nu the X-group.

De X-group bestaat uit 25 dansers en choreografen uit heel Europa en daarbuiten, van Finland tot Chili, en van Canada tot Nieuw Zeeland. Deze mensen hadden allemaal reeds een uitgebreide opleiding achter de rug, alsook diverse choreografische ervaringen. Tussen januari en juli volgden de deelnemers een gezamenlijk programma bestaande uit training, onderzoek en creatie. Er waren dagelijks technieklessen in de voormiddag, gevolgd door intensieve workshops (zowel praktisch als theoretisch) waarlangs de deelnemers een persoonlijk parcours konden uitstippelen. Die begeleiding vormde een reflectiebasis voor eigen creatief werk waar het meest tijd voor uitgetrokken werd. Vijf creaties (van Sonya Biernath, Katalina Mella Araneda, Sato Endo, Akram Khan en Maria Clara Villa Lobos) krijgen tijdens een zesdaags festival een bescheiden productionele omkadering, daarnaast zijn er nog een tiental projecten als work in progress te zien.

Meetkunde

Een van de projecten is het tweeluik ‘Fix/Rush’ van de Brit Akram Khan, die onlangs ook zijn opwachting maakte in de Gentse Vooruit op een klein festival rond Britse dans, waarbij Jonathan Burrows de link vormde. Het werk van Khan ligt deels in de lijn van dat van Burrows: erg fysieke dans met een uitgesproken ritmische basis, overigens vaak benadrukt door het lichtontwerp. Toch plaatst Khan zich in een andere traditie, reeds als kind werd hij gevormd in Kathak, klassieke Noord-Indische dans. Die is ook nu steeds het vertrekpunt van zijn hedendaags werk: ‘Van zodra ik beweeg zit Kathak erin.’

Khan geeft uitleg over de context en opbouw van de dans: ‘‘Kathak’ betekent eigenlijk verhalen vertellen. Het gaat dus om dans die verhalen vertelt, doorgaans gebaseerd op hindoe-mythologie, naast een duidelijk islamitische invloed. Oorspronkelijk werd Kathak uitgevoerd in tempels, tot in de zestiende eeuw moslims over India regeerden, en de klassieke dans een slechte naam kreeg omdat vrouwelijke en mannelijke dansers elkaar aanraakten. Daardoor verhuisde Kathak naar de theaters en onstond er een mannelijke stijl, ‘Tandav’, en een vrouwelijke stijl, ‘Lasya’. Deze worden weliswaar allebei door mannen gedanst, oftewel allebei door vrouwen, maar op een andere manier. Het repertoire voor mannen en vrouwen is doorgaans erg verschillend. Maar naast enkele drama’s blijft Kathak toch vooral een solodans.’

‘Er is steeds een verhalende kant aan Kathak waarin expressie centraal staat, en een abstracte kant die louter uit dans bestaat. Die is extreem ritmisch en uitermate complex. Neem bijvoorbeeld de frase ‘Ginti’, gebaseerd op verdelingen van acht. Daardoor onstaat een reeks patronen, zoals viermaal twee, of drie drie twee, vier vier, enzovoort. Als ik werk met een Kathakfrase, dan doorloop ik een hele reeks patronen, waarbij de ritmische accenten voortdurend verschuiven. Dan komt het erop aan zo’n patroon te interpreteren, de complexiteit ervan in te zien.’ Terwijl Khan vertelt, demonstreert hij uitgebreid de figuren door ze te reciteren en op tafel te trommelen. Hoe gaan ze tezamen met muziek? ‘Er is een percussionist die tabla speelt, en iemand die op een snaarinstrument als de sitar grote tijdscycli aangeeft. De frase ‘Tipaldi’ wordt bijvoorbeeld op enkele, dubbele, drie- en zelfs vierdubbele snelheid uitgevoerd, terwijl het metrum constant blijft. Ik geef doorgaans zelf de aanzet tot de figuren, door een zin te reciteren, die ter plekke wordt nagespeeld door de tablaspeler, waarna binnen de spelregels gevarieerd wordt.’

Touwtjes

Khans tocht naar de hedendaagse dans bestond aanvankelijk uit een deconstructie van de dans waarin hij werd opgeleid, zoals het creatieproces van zijn eerste solo ‘Loose in Flight’ duidelijk maakt: ‘De solo heette eerst ‘Loose’, waaraan ik drie jaar gewerkt heb. Ik wilde heel impulsief werken, muziek opzetten en luisteren, reageren en improviseren. Door zo’n directheid wilde ik mezelf ook bevrijden van het strikte lichaamsbeeld van Kathak. Dat is heel precies beregeld: er passen precies vier vingers tussen de armen, vier tussen kin en borstkas, acht tussen de voeten. Bovendien is ook de positie van de vingers onderling bepaald, de focus van de blik en zo meer. Daar wilde ik vanaf. In het stuk sla ik voortdurend op mijn bovenarm om de pose te verstoren en nieuwe figuren te ontwikkelen.’

In Brussel werkte Khan aan de solo ‘Fix’, die eveneens vertrekt vanuit beperkingen, maar er veel meer op gericht is een eigen hedendaagse danstaal te ontwikkelen. De voortdurende begrenzing stimuleert ook het choreografische proces, zodat de evidentie van solodans enigszins doorkruist wordt. ‘Ik maakte ‘Fix’ omdat ik eerst materiaal moest ontwikkelen als basis voor een groepsonderzoek,’ vertelt Khan. ‘Ik zette een ruimtelijke constructie op door zestien snaren rondom de bühne te spannen. Precies hoe beperkingen een choreografie kunnen leiden wilde ik onderzoeken. Al dansend neem ik het ene denkbeeldige touw na het andere weg, tot er uiteindelijk slechts één overblijft, dat herinnert me tot het einde aan de gelimiteerde ruimte.’

‘Ik wilde aan de X-group deelnemen om iets te doen wat ik gewoonlijk niet doe, namelijk groepswerk, samenwerken met andere dansers. Ik werkte voorheen enkel met Jonathan Burrows samen. Zes maanden onderzoek doen naar mijn eigen materiaal met andere mensen, dansers en een lichtontwerper, dat was een schitterende gelegenheid. Vanuit de solo ‘Fix’ en het nieuwe vocabularium ontstond dus het groepswerk ‘Rush’, voor vijf dansers uit de X-group en P.A.R.T.S. Geregeld gaf ik Kathaklessen aan de dansers, zodat ze er helemaal in ondergedompeld werden. Ik vroeg hen het materiaal op hun eigen manier te verwerken. Omdat iedere danser een individu is, is ook elke transformatie verschillend. Die brachten we samen door improvisatie, waarbij een reeks verschillen samengaan die toch vanuit hetzelfde materiaal voortkomen. Dat filmden we, zodat we alles konden bekijken en uiteindelijke keuzes maken.’

Parachute

Het werkproces waarbij Kathak de basis vormt voor hedendaagse dans vindt in het tweede deel van ‘Rush’ zijn uitwerking, patronen en ritme staan voorop. ‘Het eerste deel gaat om emoties, maar louter fysiek vertaald. In tegenstelling tot Kathak waarin gelaatsuitdrukkingen en mimetechnieken worden gebruikt, is in ‘Rush’ het lichaam zelf expressief.’ Daarmee belandt Khan bij een tweede uitgangspunt: ‘Adrenaline. Ik ben gefascineerd door de sprong van een parachutist uit een vliegtuig, die gevolgd wordt door een moment van vrije val tot het scherm opengaat. Ik vroeg me af wat er met de vijf zintuigen gebeurt op dat ogenblik, met zicht, tastzin en gehoor, maar ook met reukzin en smaak. Meestal gaat het om zo’n snelle en bruuske val dat de zintuigen enkele seconden nodig hebben om zich aan te passen. Er is een complete blackout, een sensitieve leegte. Daarna komen de zintuigen terug en voel je je adem, voel je je terug leven. Die ervaring is de basis, als een impuls. Het is een gevoel van vormloosheid: het gaat niet om een vorm, maar om een smaak of geur, een beeld misschien, een soort aankondiging. Daarrond is de danstaal opgebouwd.’

‘De adrenaline gaat niet alleen over degene die valt, maar ook van degene die toekijkt, en de uitwisseling die plaatsvindt tussen beide. Het doet me denken aan de god Krishna, die als kind boter wilde eten, maar niet mocht van zijn moeder. Waarin zit de rush dan, Krishna die toch boter neemt, of zijn moeder die hem onderschept? Degen die valt, of degene die kijkt? Het is een totaalproces. Terwijl we dansen kijken we ook naar het publiek, een gegeven dat overigens ook uit Kathak komt. Het publiek moet eenzelfde bewustzijn aan de dag leggen als wij, dat is de basis voor een totaalervaring, ondersteund door dans, theater, muziek en licht.’