Tussen boek en straat

Uitgelezen: Ann Meskens, Eindelijke buiten. Filosofische stadswandelingen

Oikos 1 Mar 2008Dutch

item doc

Contextual note
Deze bespreking verscheen in Oikos 44, 1/2008, pp. 65-66.

Enkele jaren geleden schreef de Mechelse filosofe Ann Meskens een prikkelend boek over filmmaker Jacques Tati, wiens monsieur Hulot zich thuisvoelt in een wereld waar ook de kinderen, de dieren en de dingen een plek hebben. In Eindelijk buiten verzamelt ze een reeks opstellen die min of meer met de stad samenhangen, maar ook gaan over thema’s als toerisme en shoppen, over nostalgisch plattelandsdenken, over fotografie, mediatisering en virtualisering, over verlies en geschiedenis. De stad, dat is waar mensen van divers pluimage samenleven, waar we experimenteren met het heden en de toekomst, een plek waar de wereld complex en weerbarstig verschijnt, niet zelden in conflict met onze dromen en voorstellingen ervan. Die spanning thematiseert Meskens, weifelend op de drempel tussen boek en straat.

Het wandelen heeft bij Meskens vooral een metaforische betekenis met een lange wijsgerige traditie: naar buiten gaan betekent het denken in de praktijk brengen, ideeën, concepten en boekenwijsheid uitproberen, ze letterlijk met de wereld confronteren. Meskens staat een pragmatische filosofie voor, die zich inlaat met materiële zaken als boodschappen doen (datgene waar mannelijke filosofen vooral over zwijgen), en ze meent dat “we rijkere theorieën nodig (hebben) om ons gehele leven te overdenken” (p. 113), vrolijke theorieën eerder dan schoolmeesterige cultuurkritiek.

Geregeld trekt Meskens van leer tegen cultuurkritiek, die ze niet zelden wereldvreemd en generaliserend vindt. Wanneer ze spreekt over toerisme of shoppen, geeft Meskens met een parafrase vervelende paradoxen aan die ons vandaag allemaal aangaan: “Wat moet men weten? Wat kan men doen? Wat mag men kopen?” (p. 111) Mogen we nog reizen voor ons plezier? Mogen we ons nog uitleven in de koopjes? “Ik wil praten over de armoede en de schaarste aan de andere kant van de wereld, over de manipulatie en de misleiding van de reclame hier, over de vraag of de productie, waar op aarde dan ook, onze gezamenlijke ozonlaag niet geniepig perforeert en zeker over de noodzaak van matigheid, hier en nu, en vooral voor ons. Maar te midden van de levendige winkeldrukte, in het zicht van en met het zicht op de mensen, valt er meer te zeggen dan dat ze de dwazen, de gemanipuleerden, de slechteriken zijn.” (p. 103)

Op straat kom je namelijk de ‘massa’ niet tegen die zich laat vatten in eenduidige uitspraken, wel individuen. “Maar ik hoef slechts iemand aan te spreken. Zijn naam te vragen. Te luisteren naar zijn voorkeuren, zijn verlangens, zijn angsten en liefdes. Ik hoef hem maar in de ogen te kijken, om te zien dat hij op niemand anders lijkt. Elke voorbijganger is vol van betekenis (…).” (p. 42) Die narrativiteit die wij zijn, komt tot spreken in de stad, in dagdromen en alledaagse beslommeringen, ze vraagt er slechts om erkend te worden. Al laat ze zich soms moeilijk rijmen met de opvattingen die we koesteren.

Zelf heeft Meskens ook geen antwoord op de conflicten die ze beschrijft – daarvoor moet je zelf de straat op. Al verkiest ze te pendelen tussen het literaire snuisteren in boeken en mijmeren over het banale in de stad. Meskens schrijft prachtig, maar is zelden scherpzinnig: het uitspelen van een apologie van het shoppen tegenover een wat karikaturale cultuurkritiek bijvoorbeeld, levert niet meteen de diepgang en complexiteit op die je van een filosoof verwacht. Wellicht is Eindelijk buiten ook al te veel een gelegenheidsbundel, die thematisch nogal arbitrair samenhangt en te beknopt is om zelf te beginnen grasduinen en de losse eindjes aan elkaar knopen.