Woede als kritisch potentieel

Bespreking van Peter Sloterdijk, Woede en tijd

Oikos 1 Sep 2007Dutch

item doc

Contextual note
Deze recensie verscheen in Oikos 42, 3/2007, pp. 68-70.

Peter Sloterdijk, Woede en tijd. Een politiek-psychologisch essay, Amsterdam: SUN, 2007, 320 pp., ISBN 978-90-8506-416-9

Het wijgerige project van de Duitse filosoof Peter Sloterdijk laat zich nog het best omschrijven als ‘tijdsdiagnostiek’, met een uitgesproken kritische en antropologische inzet. Hoe kunnen we vandaag met de grote verhalen van de moderniteit in het reine komen en andere vormen van subjectiviteit, ‘Weltbezug’ en samenleven ontwerpen? Na enkele werken over globalisering, heeft de veelschrijver Sloterdijk nu in zijn zwierige stijl een kleine cultuurgeschiedenis van de ‘woede’ bijeen gepend. Woede en tijd bepleit een ander mensbeeld, en stelt de vraag naar het kritische en politieke potentieel van geaccumuleerde woede voor de 21ste eeuw. Het boek biedt niet enkel een verklaringsmodel voor radicalisme en terrorisme, maar stelt ook uitdrukkelijk de vraag naar uitwegen voor het linkse denken in het postcommunistische tijdperk.

Sloterdijk benadert de woede in de eerste plaats fenomenologisch, verwijzend naar de Griekse thymos, “het ‘orgaan’ in de boezem van helden en mensen die vatbaar zijn voor grote opwellingen.” (p. 19) De ‘thymotiek’ van de mens omvat dan ook een waaier van gevoelens: “zijn trots, zijn moed, zijn kordaatheid, zijn geldingsdrang, zijn verlangen naar gerechtigheid, zijn gevoel voor waardigheid en eer, zijn verontwaardigdheid en zijn strijdbaar-wrekende energieën.” (p. 22) De woede kan zich echter ook transformeren in schaamte en zelfverwijt, in ressentiment en wraak, in haat en uitroeiingsverlangens. Tegenover het afreageren en de explosieve ontlading zonder reserve, stelt zich de vraag hoe de woede kan worden gekanaliseerd en voor hogere doeleinden aangewend. Accumulatie in ‘woedebanken’ verleent de thymotische energie een projectkarakter, tilt het “van de lokale en intieme emotie naar openbare en politieke programma’s” (p. 80), vormt het potentieel voor een revolutie of interventie op geopolitieke schaal.

Een goed deel van Woede en tijd wordt ingenomen door twee historische hoofdstukken. Het eerste onderzoekt de joods-christelijke traditie van de ‘toornige God’ en heeft bijzondere aandacht voor apocalyptiek als een vorm van wereldverzaking. Het tweede gaat over de moderne verontwaardigingscultuur van het communisme. Sloterdijk gaat onder meer in op het anarchisme als vorming van de ‘activistische habitus’, portretteert revolutionairen als carrièrejagers, en verwijt tal van linkse denkers (waaronder Sartre) dat ze de ogen sloten voor de rode terreur van Lenin, Stalin, Mao en hun adepten. Tijdens die lange aanloop naar de huidige situatie stipt Sloterdijk nog een derde type van woede-organisatie aan: “Ofwel de seculiere anti-imperialistische opstand, ofwel de religieuze of parareligieuze hoop op de totale ondergang van alle systemen – een alternatief waaraan de moderniteit slechts één, zij het beslissende derde waarde heeft toegevoegd: die van de reformistische, op middellange termijn afgestemde overwinning van historisch gegroeide misstanden door het toepassen van liberaal-democratische procedures. Het spreekt vanzelf dat de derde optie de enige beschavingsstrategie is die op den duur kans van slagen heeft.” (p. 121-122)

Een waardering van de thymotiek vraagt om een ander mensbeeld. In The End of History and the Last Man (1992) zette Francis Fukuyama het hegeliaanse verlangen naar erkenning, alsook het begrip thymos, terug op de cultuurkritische agenda. Sloterdijk wil een linkse interpretatie geven van het “aangeboren gevoel voor eigenwaarde en rechtvaardigheid” (p. 31). Hij trekt van leer tegen de psychoanalyse en het denken dat de hele werkelijkheid vanuit de begeerte verklaart, precies omdat dit smalle mensbeeld van het eeuwige tekort samen met het kapitalisme en de beeldcultuur aan de basis ligt van de consumptiemaatschappij en een verregaande individualisering en depolitisering van de bevolking – een gevaarlijke “multi-egoïstische situatie.” Sloterdijk spreekt van de “consument-burger”, en laat dat net het mensbeeld van het merendeel van de huidige politici zijn. Hij pleit voor een herwaardering van de thymotische inborst, en daartoe zijn in de eerste plaats andere verhalen nodig, een complexere narrativiteit en aandacht voor betekenis.

Het grote verhaal van de liberale democratie volstaat niet: “Wanneer de fysieke strijd gestreden is, breken de metaforische oorlogen uit. Die zijn onvermijdelijk omdat de summiere verzoeningsmaatregel van de liberale wereld, de wederzijdse erkenning van allen door allen als gelijkgerechtigde medeburgers van de gemeenschap, in werkelijkheid veel te formeel en algemeen blijft om het individu uitzicht te bieden op het gelukkige bewustzijn.” (p. 55) Aan het einde van zijn boek moet Sloterdijk niet enkel vaststellen dat de politiek in de ban is van het midden en de consensus, en dat de massamedia alle inhouden neutraliseren en banaliseren, maar ook dat “de huidige woedesubjecten niet meer [beschikken] over richtingwijzende scenario’s, over inspirerende verhalen, die hun een vitale plaats in de wereldgeschiedenis toewijzen.” (p. 266)

Zelf ziet Sloterdijk drie grote uitdagingen voor de toekomst. Ten eerste de beteugeling van de speculatieve geldeconomie door kapitaal terug met arbeid te verbinden, het implementeren van markteconomische structuren in ontwikkelingslanden en het uitbreiden van de verzorgingsstaat op supranationale schaal. Daarnaast de ontwikkeling van een ‘natuurpolitiek’: “de integratie van niet-menselijke spelers, van levende wezens, van ecosystemen, van de ‘dingen’ in het algemeen.” (p. 58) Ten slotte het neutraliseren van het islamitische radicalisme en terrorisme – die weliswaar een inspirerend verhaal hebben, maar hun woede bloedig verspillen.

Sloterdijk ziet weliswaar boosheid, maar geen verhalen die organisatie en verandering teweeg kunnen brengen. Hij treedt meermaals in dialoog met Antonio Negri, maar acht de andersglobale beweging geen commentaar waardig. In een groen perspectief ziet Sloterdijk wel wat, maar uitwerken doet hij het niet: “Alleen de discussies over zonne-energie en soortgelijke systeemvijandige aanzetten schetsen toekomstscenario’s waarin het nu heersende systeem vanwege zijn afhankelijkheid van de vroeg of laat uitgeputte fossiele brandstoffen tot een onvermijdelijke ondergang gedoemd is.” (p. 265) Elders klinkt het: “Van gemeenschappelijke vaderlanden buiten de eigen belangensfeer wil de huidige mens meestal niets meer weten. Zelfs de negatieve utopie, de verwachting van een wereldwijde natuurramp is niet in staat een overkoepelende horizon van verplichtend ontwaken te creëren.” (p. 243) Linkse verhalen zijn uitgehold door een dominant pluralisme. Rechts heeft daar overigens minder last van, getuige de vuilbekkerij van Nicholas Sarkozy in reactie op de rellen in Parijse voorsteden in oktober 2005: dat was performante narrativiteit met een verregaande politieke impact.

Woede en tijd bevat enkele interessante analyses, maar blijft al te zeer aan de oppervlakte wanneer het gaat om een diagnose van de huidige situatie. In een conclusie van amper drie pagina’s zweert Sloterdijk elke vorm van revolutie af en noemt politiek een oefening in het balanceren: “Men moet streven naar een meritocratie die zowel inter- als transcultureel een antiautoritair ontspannen moraal weet te verenigen met een duidelijk normbesef en respect voor onvervreemdbare mensenrechten.” (p. 298) Wat is dit anders dan het verhaal van de liberale democratie, dat hij elders te abstract vond? Als hij daaraan gekoppeld pleit voor een “opvoedkundig programma” en een “rationaliteitscultuur”, ja zelfs droomt van een “wereldcultuur” zijn we ver heen: is Sloterdijk zijn verhitte discussies met Jürgen Habermas vergeten? Voor het opwekken, motiveren en indijken van onze thymotische energieën zal zo’n slap humanistisch gebabbel in ieder geval niet volstaan.