Wanorde en continuïteit als alternatief voor maakbaarheid

Over René Boomkens' 'De nieuwe wanorde'

Oikos 1 Mar 2007Dutch

item doc

Contextual note
Deze recensie verscheen in Oikos 40, 1/2007, pp. 74-76.

René Boomkens, De nieuwe wanorde. Globalisering en het einde van de maakbare samenleving, Amsterdam: Van Gennep, 2006, 328 pp., ISBN 90 5515 650 7

“Globalisering (…) heeft ons bevrijd van de moderniteit, of van die ene cruciale moderne mythe: die van de maakbaarheid van mens en samenleving.” (p. 292) De “nieuwe wanorde” die de globalisering heeft gecreëerd, dat wil zeggen in de manieren waarop we de werkelijkheid beleven, beschrijven en verbeelden, laat zich niet langer rijmen met de Grote Verhalen van de moderniteit. Afscheid nemen van de idealen die ze vormgaven is één ding, een maatschappij die er nog steeds grondig door getekend wordt veranderen een andere zaak. Eerder dan een breuk te bewerkstelligen, die onvermijdelijk vanuit een revolutionair getint projectdenken zou vertrekken, is hier continuïteit nodig, meer bepaald het aanvaarden van de realiteit zoals die er thans uitziet, en daarin nieuwe betekenisgehelen trachten te stichten. Dat is alvast de opvatting van de Nederlandse cultuurfilosoof René Boomkens, die met de term ‘continuïsme’ een pleidooi houdt voor een ‘alledaagse metafysica’ (naar Walter Benjamin), een pragmatische filosofie waarin narrativiteit en belichaamde vormen van kennis centraal staan. “Niet ‘neutrale’ kennis is nodig, maar de mobilisatie en confrontatie van de vele levensbeschouwelijke opvattingen, praktijken en houdingen die in de alledaagse cultuur circuleren. Er is geen behoefte aan nieuwe kennis of aan meer kennis, maar juist aan de articulatie van dat wat we allemaal allang weten.” (p. 295)

Het afscheid van de moderniteit en het ideaal van de maakbare samenleving benadert Boomkens vanuit politiek en wetenschappen, die beide als kinderen van de Verlichting de geschiedenis voorstellen als een beschavingsproject dat uitgaat van een autonoom, veranderingsgezind subject, gedreven door een hang naar democratie en groeiende wetenschappelijke kennis. Boomkens wil daar eigenlijk geen woorden meer aan vuil maken, vindt het gebrek aan publiek engagement van sociale wetenschappers bedenkelijk, beschrijft de maakbaarheidsidealen van het socialisme en het liberalisme als achterhaald en deconstrueert ook gretig een hernieuwd conservatisme als mogelijk alternatief. Radicaal aan Boomkens’ denkoefening in De nieuwe wanorde is dat ze resoluut vanuit de complexiteit van de wereld op de drempel van de 21ste eeuw vertrekt. Dat alles in een essayistische schrijftrant die cultuurfilosofische thema’s behandelt met een politieke gevoeligheid en ze koppelt aan kenkritische kwesties en actuele maatschappelijke debatten.

In een essay over het wonen onderzoekt Boomkens aan de hand van Walter Benjamin, Gaston Bachelard en Martin Heidegger hoe de vorming van het individu, zijn relatie tot de omgeving en de publieke sfeer samenhangen met de alledaagse ervaring en vormen van narrativiteit. Die inbedding speelt hij in het hoofdstuk over de stad en het netwerk uit tegen suburbanisering als een vorm van ahistorisch wonen en het ontstaan van een betekenisloos landschap “zonder horizon” dat zich niet langer laat ervaren als een dagelijkse leefwereld. Boomkens analyseert hoe een teveel aan ruimtelijke ordening in Nederland aan die suburbanisering heeft bijgedragen, en waardeert omgekeerd de stedelijkheid waar het ‘wilde wonen’ en gebrek aan planning in de Vlaamse Ruit als een uitdaging waarin continuïsme en pragmatisme centraal staan. Dat die Vlaamse Ruit “één grote ecologische en planologische ramp” (p. 162) is, daar gaat Boomkens wel erg snel aan voorbij. Zijn continuïsme “is gestoeld op een pragmatische, zintuiglijke, en daarbinnen tactiele, alledaagse en in hoge mate materiële focus op de werkelijkheid.” (p. 169) Die leveren weliswaar een veelheid aan verhalen en betekenissen op waar we van leven, maar volstaan ze als perspectief voor een ‘ecologie’ van het wonen?

De ideologie van de ‘netwerkstedeling’ levert interessante beschouwingen op over de stad en de ruimtelijke component van wat we ‘openbaarheid’ noemen. Tegenover auteurs als Hannah Arendt, Jürgen Habermas en Richard Sennett, ziet hij vandaag niet zozeer een tekort aan openbaarheid in de stad, eerder doet hij de “vaststelling van een chronische erosie van de stad als een gemeenschap van vreemden, ofwel als een tegelijk open en onvoorspelbare én bewoonbare ruimte.” (p. 116) De vrijheid van de stedelijke openbare sfeer hangt samen met lokale praktijken en ruimtes, met een coëxistentie van verschillen “tussen gemeenschappen, subculturen, coterietjes en leefstijlen, verschillen op religieus, ideologisch, cultureel of etnisch gebied, kortom: verschillen die veeleer in het teken van nabijheid dan van distantie staan.” (p. 121) Tegenover de liberale idee van een neutrale, publieke ruimte ziet Boomkens een minder strakke scheiding tussen cultuur en politiek, en pleit hij voor “lichte gemeenschappen” waarin mensen tijdelijk verbanden met elkaar aangaan, bijvoorbeeld op basis van gedeelde activiteiten, voorkeuren of interesses.

Boomkens is een bevlogen verdediger van de populaire cultuur, die via de massamedia de globalisering mee heeft voorbereid in de onttakeling van nationale culturele elites en het aansturen van een nieuwe ‘transnationale verbeelding’ (naar Arjun Appadurai): “Geen kosmopolitische verbeelding in de traditioneel-modernistische zin, maar een bij uiteenlopende regionale, diasporische, religieuze, etnische en subculturele tradities aansluitende verbeelding die zich in hoge mate heeft losgezongen van eerdere lokale begrenzingen.” (pp. 223-4) Hierin ontmoeten een mondiaal cultureel consumentendom, een ruimtelijk versnipperd migrantendom en het andersglobalisme elkaar. Boomkens weet dat ook terrorisme en fundamentalisme voor een deel producten zijn van de globale mediascape en hij gaat in dat verband in op de relatie tussen globalisering en politiek. Maar bovenal ziet hij een uitdaging in de transnationale verbeelding en daarmee mogelijkheden in de nieuwe wanorde, een kwestie voor zowel politici, sociale wetenschappers als gewone burgers.

“In plaats van het groeiende besef van culturele diversiteit en veranderlijkheid weer in te lijven in een ideologie van maakbaarheid, gaat het er dus eerder om het relatieve belang van continuïteit te benadrukken: alleen een actieve betrokkenheid bij min of meer begrensde, overzichtelijke collectieve verbanden, levert het vertrouwen op waarmee we ons kunnen handhaven in een globaliserende (wan)orde.” (p. 304) Het waarderen van culturele wanorde zou een einde kunnen maken aan een humanistische ideologie die het voortdurend over ‘beschaving’ heeft. Sociale wanorde zou een alternatief kunnen bieden voor het verstikkende consensusdenken van een postideologisch politiek establishment. Hoe een besef van continuïteit en identiteit te verzoenen met de overstelpende aanwezigheid van vreemdheid, chaos en wanorde? In het alledaagse ervaren, handelen en verbeelden ziet Boomkens de sleutel voor een ‘links continuïsme’: “Het aloude progressieve ideaal van de vooruitgang van de mensheid in te ruilen voor het nieuwe ideaal van het behoud van de mensheid onder leefbare condities in de meest brede zin van het woord.” (p. 307)