Danswetenschap in Duitsland

TM 1 Feb 2007Dutch

item doc

Johannes Odenthal (ed.), tanz.de. Zeitgenössischer Tanz in Deutschland – Strukturen im Wandel – eine neue Wissenschaft, Berlin: Theater der Zeit, 2005, 192 pp., ISBN 3-934344-49-6, EUR 15,00 (www.theaterderzeit.de)

Johannes Odenthal, Tanz Körper Politik. Texte zur zeitgenössischen Tanz, Berlin: Theater der Zeit, 2005, 136 pp., ISBN 3-934344-54-2, EUR 12,00

Gabriele Brandstetter, Bild-Sprung. TanzTheaterBewegung im Wechsel der Medien, Berlin: Theater der Zeit, 2005, 216 pp., ISBN 3-934344-53-4, EUR 12,00

Gerald Siegmund, Abwesenheit. Eine performative Ästhetik des Tanzes. William Forsythe, Jérôme Bel, Xavier Le Roy, Meg Stuart, Bielefeld: transcript Verlag, 2006, 504 pp., ISBN 3-89942-478-6, EUR 32,80 (www.transcript-verlag.de)

In april 2006 kwam zowat de gehele Duitse danssector samen in het Berlijnse Haus der Kulturen der Welt voor het Tanzkongress Deutschland: ‘Wissen in Bewegung’. Met dat groots opgezette congres waaraan zowel academici, critici, curatoren, beleidsmakers als kunstenaars deelnamen, lanceerde de Bundeskulturstiftung haar vijfjarige Tanzplan. De overtuiging dat dans als zwakke broertje in de hiërarchie der kunsten emancipatie behoeft, is vandaag nog steeds een gangmaker voor een beleid dat impulsen wil geven aan de innovatie en professionalisering van structuren voor de financiering, productie en presentatie van dans, alsook aan discursieve omkadering en onderwijs – zowel hoger dansonderwijs als de integratie van dans in het reguliere onderwijs om een nieuw publiek te vormen.

Hortensia Völckers, intendant van de Bundeskulturstiftung, zegt in dit verband in een interview: “Ik merk dat de traditionele hoge cultuur steeds minder publiek heeft. Het klassieke Bildungsbürgertum verandert en verdwijnt langzaam. Indien de scholen niet snel nieuwe onderwijsvormen aanbieden, die een op onze tijd betrokken, weloverwogen, humanistisch mensbeeld op het oog hebben, dan zal er op een gegeven ogenblik ook geen publiek meer zijn voor bepaalde kunstvormen. Dans, muziek en beeldende kunst behoren tot de hedendaagse cultuur. Ze zouden niet als een alternatieve vrijetijdsbesteding bekeken moeten worden, maar als een constitutief element van onze vorming. Daarbij zouden cognitieve en zinnelijke vaardigheden in een uitgebalanceerde verhouding moeten worden overgedragen. Onze vraag moet de volgende zijn: Hoe bouwen scholieren duurzame ervaringen op, die hen tot creatieve, non-conformistische en nieuwsgierige mensen maken?” (tanz.de, p. 108)

De Bundeskulturstiftung baadt als jonge instelling al in de paradoxen, omdat haar sterke focus op het ondersteunen van organisaties, het omarmen van een neoliberaal vocabularium en de onverholen nationaal-culturele representatielogica onvermijdelijk botsen met de individuele trajecten van kunstenaars. Wat me hier interesseert is de kenniskwestie, want de congrestitel ‘Wissen in Bewegung’ en de uitspraken van Völckers maken ook duidelijk dat humanisme en Bildung in Duitsland terug zijn van nooit weggeweest – hoogstens in een ander jasje verschijnen. Dans wordt naar voren geschoven als een kunstvorm die, eens beschouwd als een specifieke vorm van weten, een antwoord kan bieden op vragen waarmee het informatietijdperk en de kennismaatschappij ons confronteren. Een opvallende tendens in dit verband is de aandacht voor het vakdomein ‘Tanzwissenschaft’ aan Duitse universiteiten, die de voorbije jaren tal van danswetenschappers, onderzoeksprojecten en publicaties voortbracht. Enkele recent verschenen boeken werpen een licht op de plek die discours en academisering vandaag innemen in de Duitse danswereld, en laten toe de relatie dans en kennis te verfijnen.

Kennisoorden

Gastheer van het Tanzkongress Deutschland was Johannes Odenthal, sinds 1997 programmator podiumkunsten in het Berlijnse Haus der Kulturen der Welt. Odenthal was ook mede-oprichter en lange tijd hoofdredacteur van de tijdschriften Tanz aktuell en Ballet international en heeft als auteur een belangrijke rol gespeeld in de verbreiding van verhalen die de ‘emancipatie van de dans’ in Duitsland mee vormgaven. Hij stelde de informatieve bundel tanz.de samen, waarin een veertigtal auteurs een caleidoscopisch overzicht creëert van wat er momenteel reilt en zeilt in de Duitse danswereld. Oorden van kennis staan centraal: choreografische bedrijvigheid als een vorm van onderzoek, huizen die nieuwe productiemodellen ontwikkelen, dansarchieven en universiteiten die met het geheugen van de dans omgaan.

In de bundel Tanz Körper Politik brengt Odenthal een reeks essays en interviews samen, geschreven in de afgelopen vijftien jaar. Het gaat veelal om korte teksten die de omslag van tijdschrift naar boek niet overleven, omdat ze gedateerd zijn of context missen. Maar vooral slaagt Odenthal er slecht in om zijn stem en visie als auteur naar voren te schuiven doorheen een reeks disparate opstellen. Vragen waar hij zich als curator en auteur mee inlaat betreffen de rol van dans in een postkoloniale wereld die getekend wordt door migratie. “Welke concepten van uitwisseling en communicatie zijn er mogelijk voorbij nationale concepten als integratie en exotisering?” zo vraagt hij zich af. (p. 7) Odenthal wil een bepaalde thematiek op de agenda plaatsen en de dans politiseren, maar komt er niet toe geladen begrippen als de multiculturele samenleving, migratie en globalisering grondig te definiëren. Daardoor blijft ook zijn pleidooi om “afscheid te nemen van de Westerse mythe van dans als een universele kunstvorm” (p. 109), processen van transformatie vorm te geven en verschillen te erkennen in dans, ook al te zeer in het vage steken.


Danswetenschapper Gabriele Brandstetter (professor dans- en theaterwetenschap aan de Freie Universität in Berlijn) probeert het specifieke kennisgehalte van dans te omschrijven: “Indien het dus een andere vorm van menselijke kennis is die zich in het dansen articuleert, dan ook omdat de andersheid wederom onze kennis over kennis raakt: een zelfverzekerd weten wordt erdoor opengebroken. Het potentieel van de dans – als een lichamelijk, niet-functioneel handelen – bestaat zo bekeken dus ook en precies daarin de huidige omgang met het culturele weten te bevragen: in beweging, in actie en interactie, die de blinde vlekken van het weten opsporen.” (tanz.de, p. 18) Het dansen (en niet ‘de dans’) is dus voor Brandstetter een kritische handeling, die onze leefwereld betrekt op een zinnelijke “archeologie van gevoelens”, die via improvisatie het onvoorspelbare een plek geeft, die doorheen een verlies van controle een ruimte opent voor het vinden en leren. Brandstetter wacht ervoor dans universalistische pretenties toe te dichten, maar klinkt ze niet vervaarlijk romantisch wanneer ze het dansen verbindt met een vrijzone waarin spontaniteit mogelijk is ergens te midden van een cultuur die verzuipt in starre patronen van denken en handelen?

Uit haar vrij academische bundel Bild-Sprung blijkt niettemin dat Brandstetters denken draait rond de beeldmatigheid en mediatisering van onze werkelijkheid, een conditie die ook opgaat voor dans en zijn waarneming: ze dragen beide het stempel van de cultuur, maken altijd al deel uit van een metaforisch weefsel. Hoe culturele genealogieën in dans werkzaam zijn, onderzoekt Brandstetter steeds via een omweg: ze snuistert in archieven, neemt documentatie en registratie van dans en performance onder de loep en speurt in die andere media naar gebeurtenis, naar wat ‘verspringt’ in het beeld, naar details en momenten die zich niet restloos tot beeld laten reduceren. Zo hoopt ze een fundamentele tijdelijkheid in herinnering te brengen die ook in de waarneming van dans en performance aan het werk is, ondanks én dankzij haar al even oorspronkelijke mediale conditie. Die aanpak gaat meer dan eens voorbij aan de concrete voorstellingen, maar levert wel boeiende beschouwingen op over mediale reproductie, de relatie tussen archieven en performance, de enscenering van authenticiteit in performancedocumentatie en story telling.

In het slotopstel ‘Aufführung und Aufzeichnung – Kunst der Wissenschaft?’ maakt Brandstetter duidelijk welke rol ze voor zichzelf als wetenschapper weggelegd ziet. Vanuit haar interesse voor vertogen en culturele herinneringstechnieken, zoals transcriptie, documentatie en archivering, stelt ze zich de volgende vraag: “Er moet een vorm van representatie te vinden zijn die de in/houd van de mediumwissel markeert en die cesuur van de overdracht in de transcriptie zelf zichtbaar laat worden.” (Bild-Sprung, p. 201) Dat verklaart het schriftuurzieke karakter van Brandstetters schrijfstijl, waarin tot vervelens toe woordspelletjes en vreemde interpunctie opduiken, maar het is ook een pleidooi voor de ‘creatieve’ wetenschapper. Maken Brandstetters vermeende bescheidenheid ten aanzien van dans en de kritische zelfbevraging van culturele kennis hier geen plaats voor een enigszins bedenkelijk narcisme van de wetenschapper?

Spektakelmaatschappij

Reflecties over de verhouding tussen dans en schrijven, tussen performance en documentatie werpen weliswaar een licht op de grenzen van onze kennis, maar schieten tekort wanneer het erop aankomt fundamentele opvattingen over lichamelijkheid, subjectiviteit en hun maatschappelijke inbedding te duiden. Danswetenschapper Gerald Siegmund, jarenlang criticus voor de Frankfurter Allgemeine Zeitung en vandaag verbonden aan de universiteit van Bern, maakt in zijn groots opgezette boek Abwesenheit de ambitie waar zulke vragen te stellen. In onze spektakelmaatschappij regeren de productie van het nieuwe en de vervulling van het hier en nu, en wordt zowat alles, inclusief lichamen, tot de standaard van meetbare, hapklare en schijnbare ondubbelzinnige informatie en vervolgens tot koopwaar gereduceerd. Hoe kan de vluchtige dans daarin een analytische en kritische functie krijgen?

Siegmunds antwoord is radicaler dan dat van Brandstetter: “Performativiteit (…) is niet per se kritisch omdat het vastgelegde beelden, voorstellingen, ideologieën en tot monumenten verstarde artefacten opnieuw in beweging zou zetten en ze daarmee in de levende herinnering tot een onconsumeerbare verdwijning zou brengen, maar omdat ze in dit in-beweging-zetten, in dit belichaamde herhalen van normen en praktijken afwezigheden introduceert, die het verlies markeren dat elke opvoering en elk aan de opvoering deelnemend subject tekenen.” (p. 451) Het zijn afwezigheden die de voltooiing van het spectaculaire beeld verhinderen, die een confrontatie met de dood als meest radicale vorm van afwezigheid uitlokken en zodoende een voorstellingswereld openen waarin het subject zichzelf niet herkent en zijn geslotenheid in vraag wordt gesteld.

Geïnspireerd door de psychoanalyse, vervangt Siegmund het rationele, verlichte subject dat blaakt van vertrouwen en zelfinzicht door een subject met angsten en verlangens. Het is tegelijk een lichamelijk én talig subject, evenzeer gevormd door de ongemakkelijke confrontatie met het verlangen van de ander, als door het lezen van boeken – zoals het klassieke humanisme predikt. Het model dat hij voorstelt om dans te analyseren, is lacaniaans van inslag en onderzoekt voorstellingen aan de hand van hun werkzaamheid op drie niveaus en de complexe verhoudingen ertussen: het symbolische (dat van de cultuur, zoals vertegenwoordigd door danstechniek of de conventies van de bühne), het imaginaire (lichaamsbeelden zoals geprojecteerd door dansers en toeschouwers) en het reële (de traumatische kern waarrond onze betekeniswereld cirkelt, waarvan de weerbarstige materialiteit van het lichaam het symptoom is). Potentialiteit en vermogen tot handelen zoals imaginair vormgegeven in dansvoorstellingen verschijnen zo steeds in relatie tot hun culturele inbedding en tegen de horizon van de dood, die ze zin verleent maar ook radicaal begrenst. Daarom ook wijst Siegmund de romantisering van het zinnelijke of van de dans als een parallelle wereld evenzeer af als een zelfbesloten opvatting van kennis.

Abwesenheit is een klassiek academisch boek waarin Siegmund veel aandacht besteedt aan het schetsen van theoretische en historische overzichten en het bespreken van de standpunten van collega’s. Maar Siegmund maakt zijn theorie ook treffend tastbaar en aannemelijk door telkens vanuit concrete voorstellingen te vertrekken, er zich al beschrijvend in onder te dompelen en haast achteloos analyses en theorie in zijn verhaal binnen te smokkelen. Zo zijn er boeiende passages over het dansverbod in de christelijke cultuur, opvattingen over afwezigheid in het expressionisme van Loïe Fuller tot Doris Humphrey, de dialoog tussen Xavier Le Roy’s lichaamsbeelden en de visioenen van Antonin Artaud, auteurschap in het werk van Jérôme Bel, de tactiele en akoestische imaginaire lichamen in het werk van Meg Stuart. Of in verband met de beslissingsvaardigheid en het ideaal van het denkende lichaam in het werk van William Forsythe: “Op het niveau van het imaginaire vertegenwoordigen deze lichamen het ideaal van een kennis- en informatiemaatschappij.” (p. 282)